EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1309

Verordening (EU) 2024/1309 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen, tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (gigabitinfrastructuurverordening) (Voor de EER relevante tekst)

PE/55/2024/REV/1

PB L, 2024/1309, 8.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1309/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1309/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1309

8.5.2024

VERORDENING (EU) 2024/1309 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2024

inzake maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen, tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (gigabitinfrastructuurverordening)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De digitale economie heeft de interne markt de afgelopen tien jaar ingrijpend veranderd. De visie van de Unie is een digitale economie die duurzame economische en maatschappelijke voordelen oplevert op basis van uitstekende, betrouwbare en veilige connectiviteit voor iedereen en overal in Europa, ook in landelijke, afgelegen en dunbevolkte gebieden en vervoerscorridors. Een hoogwaardige digitale infrastructuur op basis van netwerken met zeer hoge capaciteit (very high capacity networks — VHC-netwerken) zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (3) is fundamenteel voor bijna alle sectoren van een moderne en innovatieve economie. Een dergelijke infrastructuur kan innovatieve diensten, efficiëntere bedrijfsactiviteiten en slimme, duurzame, digitale samenlevingen opleveren, en tegelijkertijd bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie. Zij is van strategisch belang voor de sociale en territoriale samenhang en in het algemeen voor het concurrentievermogen, de weerbaarheid, de digitale soevereiniteit en het digitale leiderschap van de Unie. Digitalisering heeft een grote impact op het dagelijkse sociale, economische, politieke en culturele leven van alle mensen in de Unie. In dat opzicht kunnen beperkte toegang en ontoereikende netwerkexpansie de sociale ongelijkheid vergroten en een nieuwe digitale kloof veroorzaken tussen mensen die alle voordelen van een efficiënte en veilige digitale connectiviteit kunnen benutten waardoor zij toegang hebben tot een breed scala aan diensten, en mensen die dat niet kunnen. VHC-netwerken zijn in dat verband een essentieel aspect van sociale inclusie en de uitrol ervan in landelijke, afgelegen en dunbevolkte regio’s, en in sociale huisvesting, moet prioriteit krijgen bij openbare investeringsprojecten. Daarom moeten natuurlijke en rechtspersonen in de private en de publieke sector de kans krijgen deel uit te maken van de digitale economie.

(2)

De snelle ontwikkeling van technologieën, de exponentiële groei van het breedbandverkeer en de stijgende vraag naar geavanceerde connectiviteit met zeer hoge capaciteit die al voor de COVID-19-pandemie waren ingezet, zijn tijdens de pandemie in een stroomversnelling geraakt. Als gevolg daarvan zijn de doelstellingen die werden vastgelegd in de mededeling van de Commissie van 19 mei 2010, getiteld “Een digitale agenda voor Europa”, grotendeels gehaald, maar zijn zij ook achterhaald. Het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internetsnelheden van 30 Mbps is gestegen van 58,1 % in 2013 tot 90 % in 2022. In de toekomst zal 30 Mbps niet meer volstaan en een dergelijke snelheid is niet in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen van Richtlijn (EU) 2018/1972, die connectiviteit en brede beschikbaarheid van VHC-netwerken moeten garanderen. Daarom heeft de Unie in Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad (4) geactualiseerde streefcijfers voor 2030 vastgesteld die beter aansluiten bij de verwachte toekomstige connectiviteitsbehoeften, waarbij alle Europese huishoudens toegang moeten hebben tot een gigabitnetwerk en alle bevolkte gebieden toegang moeten hebben tot draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van 5G.

(3)

Om die streefcijfers te bereiken, is er behoefte aan beleid om de uitrol van vaste en draadloze netwerken met zeer hoge capaciteit in de hele Unie te versnellen, te vergemakkelijken en goedkoper te maken, onder meer dankzij een goede planning, betere coördinatie en het opzetten van vereenvoudigde en gestroomlijnde vergunningsprocedures als een manier om de administratieve lasten van zowel de exploitanten als de nationale overheden te verminderen.

(4)

Geïntegreerde ruimte- en terrestrische infrastructuur is belangrijk voor de uitrol van connectiviteit en om de volgende golf van digitale infrastructuur voor te bereiden zodat de Unie daarbij het voortouw kan nemen. Dankzij recente technologische vooruitgang is communicatie via satellietconstellaties mogelijk geworden en kan geleidelijk connectiviteit met hoge snelheid en een relatief lage latentie worden aangeboden, hetgeen connectiviteit en een grotere cohesie mogelijk maakt in de hele Unie, ook in haar ultraperifere gebieden en landelijke, afgelegen en dunbevolkte gebieden. In dat verband zou bij de planning en uitrol van vaste en draadloze netwerken met zeer hoge capaciteit in de hele Unie rekening kunnen worden gehouden met de middelen waarin Verordening (EU) 2023/588 van het Europees Parlement en de Raad (5) voorziet, en dan met name de potentiële commerciële capaciteit voor internettoegang van de toekomstige satellietconstellatie, die, waar mogelijk, zouden kunnen bijdragen tot de uitrol van VHC-netwerken. Het is belangrijk te benadrukken dat er voor satellietconnectiviteit ook op de grond opererende onderdelen nodig zijn en dat deze verordening de uitrol daarvan kan faciliteren.

(5)

De uitrol van VHC-netwerken in de hele Unie vergt substantiële investeringen, vooral vanwege de kosten van civieltechnische werken. Het delen van fysieke infrastructuur zou de behoefte aan dure civieltechnische werken beperken en de uitrol van geavanceerde breedbandnetwerken doeltreffender maken.

(6)

Een groot deel van de kosten van de uitrol van VHC-netwerken kan worden toegeschreven aan inefficiënties in het uitrolproces die verband houden met: a)het gebruik van bestaande passieve infrastructuur, zoals kabelgoten, leidingen, mangaten, straatkasten, palen, masten, antenne-installaties, torens en andere ondersteunende constructies; b) knelpunten in verband met de coördinatie van civiele werken die door netwerkexploitanten of overheidsinstanties worden uitgevoerd; c) omslachtige en langdurige administratieve vergunningsprocedures, en d) knelpunten bij de uitrol van netwerken in gebouwen, die leiden tot grote financiële belemmeringen, met name in plattelandsgebieden.

(7)

Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), die werd vastgesteld om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, omvatte maatregelen inzake het delen van infrastructuur, coördinatie van civiele werken en vermindering van administratieve lasten. Om de uitrol van VHC-netwerken, waaronder glasvezel- en 5G-netwerken, verder te vergemakkelijken, heeft de Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften wat de uitrol van netwerken betreft, onder meer door een evaluatie van Richtlijn 2014/61/EU.

(8)

De in Richtlijn 2014/61/EU vastgestelde maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid zijn gedaald. Die maatregelen moeten echter worden aangescherpt en gestroomlijnd om de kosten verder te verlagen en de uitrol van netwerken te versnellen.

(9)

Maatregelen om het gebruik van bestaande publieke en private infrastructuur efficiënter te maken en de kosten van en belemmeringen bij de uitvoering van nieuwe civieltechnische werken te verminderen, moeten aanzienlijk bijdragen tot een snelle en uitgebreide uitrol van VHC-netwerken, ook in landelijke, afgelegen of dunbevolkte gebieden en vervoerscorridors. Die maatregelen moeten echte concurrentie in stand houden zonder afbreuk te doen aan de veiligheid, beveiliging en goede werking van de bestaande infrastructuur, de volksgezondheid of het milieu. Daarbij moet rekening worden gehouden met adequate methoden en wetenschappelijke gegevens.

(10)

Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, onder meer door verder te gaan dan de bepalingen van Richtlijn 2014/61/EU. Die maatregelen verschillen echter nog steeds sterk van lidstaat tot lidstaat en hebben in de Unie tot uiteenlopende resultaten geleid. Het opschalen van sommige van die maatregelen in de hele Unie en het nemen van nieuwe, aangescherpte maatregelen zou aanzienlijk kunnen bijdragen tot een betere werking van de digitale eengemaakte markt. Bovendien verhinderen verschillen in regelgeving en een inconsistente uitvoering van de regels van de Unie soms de samenwerking tussen nutsbedrijven. De verschillen kunnen ook toetredingsdrempels opwerpen voor nieuwe ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29), van Richtlijn (EU) 2018/1972 (“exploitanten”). Die verschillen kunnen ook nieuwe zakelijke kansen in de weg staan en de ontwikkeling van een interne markt voor het gebruik en de uitrol van fysieke infrastructuur voor VHC-netwerken belemmeren. Bovendien bestrijken de maatregelen in de nationale stappenplannen en uitvoeringsverslagen die de lidstaten uit hoofde van Aanbeveling (EU) 2020/1307 van de Commissie (7) hebben vastgesteld niet alle gebieden van Richtlijn 2014/61/EU en bieden zij evenmin een consistente en volledige oplossing voor alle kwesties. Dat ondanks het feit dat het essentieel is om gedurende de hele uitrol in alle sectoren actie te ondernemen om een samenhangend en significant effect te bereiken. De lidstaten moeten worden aangespoord om de in Aanbeveling (EU) 2020/1307 uiteengezette beste praktijken te blijven toepassen, waarmee de uitvoering van deze verordening in overeenstemming met het beginsel van minimale harmonisatie soepeler kan verlopen.

(11)

Met deze verordening wordt beoogd de in de hele Unie geldende rechten en verplichtingen te versterken en te harmoniseren om de uitrol van VHC-netwerken, waaronder kernnetwerken en draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van 5G, en de sectoroverschrijdende coördinatie te versnellen. Door de aanhoudende versnippering van elektronischecommunicatiemarkten kunnen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden geen schaalvoordelen behalen. Een gebrek aan hoogwaardige connectiviteit in de Unie kan een sterk downstreameffect op de grensoverschrijdende handel en dienstverlening hebben, aangezien veel diensten alleen kunnen worden verleend als er in de hele Unie een goed presterend netwerk voorhanden is. Deze verordening zorgt voor een gelijker speelveld, maar belet de lidstaten niet nationale regels in te voeren of te behouden die in overeenstemming zijn met het Unierecht en die dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere en snellere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken door een aanvulling te vormen op of verder te gaan dan de in deze verordening vastgestelde rechten en verplichtingen en oplossingen aan te dragen om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. De lidstaten zouden bijvoorbeeld strengere of gedetailleerdere regels kunnen aannemen om de termijnen voor het verlenen of weigeren van de voor de uitrol benodigde vergunningen in te korten, extra vergunningsvrijstellingen in te voeren, de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken ook op privaat gefinancierde projecten toe te passen of te eisen dat er meer informatie over fysieke infrastructuur of geplande civiele werken in elektronische vorm aan een centraal informatiepunt wordt verstrekt, de bepalingen inzake toegang tot bestaande fysieke infrastructuur ook toe te passen op gebouwen in particulier bezit of verdere maatregelen in te voeren om de vergunningsprocedures te versnellen, mits een en ander niet in strijd is met het recht van de Unie, met inbegrip van de bepalingen van deze verordening.

(12)

Om de rechtszekerheid te waarborgen, ook met betrekking tot specifieke regelgevende maatregelen die zijn opgelegd uit hoofde van deel II, titel II, hoofdstukken II, III en IV, van Richtlijn (EU) 2018/1972, uit hoofde van Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie (8), en uit hoofde van Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad (9), moeten de bepalingen van die richtlijnen voorrang hebben op deze verordening. Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor nationale regelgevende instanties om maatregelen te handhaven of in te voeren die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen, zoals toegangsverplichtingen voor binnenhuisbedrading, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972.

(13)

Het kan voor exploitanten, met name nieuwkomers, aanzienlijk efficiënter zijn bestaande fysieke infrastructuur, met inbegrip van die van andere nutsbedrijven, te hergebruiken om VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Dat is met name het geval in gebieden waar geen geschikt elektronischecommunicatienetwerk beschikbaar is of waar het economisch niet haalbaar is om nieuwe fysieke infrastructuur aan te leggen. Bovendien kunnen sectoroverschrijdende synergieën ervoor zorgen dat er aanzienlijk minder civiele werken nodig zijn voor de uitrol van VHC-netwerken. Dat hergebruik kan ook de maatschappelijke en milieukosten van die werken, zoals vervuiling, geluidshinder en verkeerscongestie, verminderen. Daarom moet deze verordening niet alleen van toepassing zijn op exploitanten, maar ook op eigenaren of houders van rechten op het gebruik van uitgebreide en alomtegenwoordige fysieke infrastructuur die geschikt is om er elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, zoals fysieke netwerken voor de levering van elektriciteit, gas en water en systemen voor afval- en rioolwater en drainage, verwarming en transportdiensten. In het geval van houders van rechten doet dat niets af aan de eigendomsrechten van derden of aan de uitoefening van dergelijke rechten. In voorkomend geval moet ook met de rechten van huurders rekening worden gehouden.

(14)

Om de uitrol van VHC-netwerken in de interne markt te verbeteren, moet deze verordening voorzien in rechten voor ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden (met inbegrip van ondernemingen van openbare aard) op toegang tot fysieke infrastructuur, ongeacht de locatie ervan, onder billijke en redelijke voorwaarden die verenigbaar zijn met de normale uitoefening van eigendomsrechten. De verplichting om toegang te verlenen tot de fysieke infrastructuur mag geen afbreuk doen aan de rechten van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin de infrastructuur zich bevindt.

(15)

Gezien de snelle ontwikkeling van ondernemingen die voornamelijk bijbehorende faciliteiten aanbieden, zoals “mastbedrijven”, en hun steeds belangrijkere rol als aanbieders van toegang tot fysieke infrastructuur die geschikt is voor de installatie van elementen van draadloze elektronischecommunicatienetwerken, zoals 5G-netwerken, moet met name de definitie van “netwerkexploitant” worden uitgebreid van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden en exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, tot ondernemingen die bijbehorende faciliteiten aanbieden, die daardoor aan alle in de verordening vastgestelde verplichtingen en voordelen worden onderworpen, met uitzondering van de bepalingen betreffende fysieke binnenhuisinfrastructuur en toegang tot gebouwen. Om de continuïteit van de dienstverlening en de voorspelbaarheid van de geplande uitrol van bijbehorende faciliteiten te waarborgen, moeten rechtspersonen en exploitanten die in de eerste plaats actief zijn als huurders van grond of houders zijn van rechten — met uitzondering van eigendomsrechten — op grond waarop faciliteiten zullen worden of zijn geïnstalleerd met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken, of die huurcontracten beheren namens grondeigenaren, en exploitanten, te goeder trouw onderhandelen over de toegang tot de grond en de nationale regelgevende instanties in kennis stellen van hun overeenkomsten, met inbegrip van de onderhandelde prijs, die indien passend in lijn met de marktomstandigheden moet zijn. Om die onderhandelingen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten richtsnoeren verstrekken, met name over de prijs voor toegang tot de grond.

(16)

De lidstaten moeten de in deze verordening vervatte verplichtingen kunnen uitbreiden tot organen die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen, zoals organisatorische eenheden zonder rechtspersoonlijkheid die wel handelingsbevoegd zijn en volledig kunnen deelnemen aan economische transacties, of ondernemingen die een concessie van overheidsinstanties genieten.

(17)

Omdat de fysieke faciliteiten van een netwerk weinig van elkaar verschillen, kunnen er vaak zeer uiteenlopende elementen van elektronischecommunicatienetwerken tegelijkertijd in worden ondergebracht, zonder dat de voornaamste dienst die wordt verleend daardoor wordt beïnvloed, en met minimale aanpassingskosten. Het gaat daarbij onder meer om elementen die breedbandtoegangsdiensten kunnen leveren met snelheden van ten minste 100 Mbps, overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit. Daarom kan fysieke infrastructuur die alleen bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, in beginsel worden gebruikt om er kabels, apparatuur of andere elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, ongeacht het huidige gebruik of de huidige eigendom ervan, veiligheidsoverwegingen of toekomstige zakelijke belangen van de eigenaar van de infrastructuur. De fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken kan in beginsel ook worden gebruikt om er elementen van andere netwerken in onder te brengen. Daarom moeten exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken in passende gevallen toegang kunnen verlenen tot hun netwerken zodat andere netwerken kunnen worden uitgerold. De lidstaten moeten kunnen bepalen aan welke formele administratieve vereisten moet worden voldaan bij die toegangsverzoeken, zoals de vorm die dergelijke verzoeken of ontwerpcontracten of ontwerpprojecten voor de installering van VHC-netwerken moeten aannemen. Onverminderd het nastreven van het specifieke algemene belang in verband met het aanbieden van de voornaamste dienst, moeten tegelijkertijd synergieën tussen netwerkexploitanten worden aangemoedigd om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde digitale streefcijfers.

(18)

Als er geen gerechtvaardigde uitzondering bestaat, kunnen elementen van fysieke infrastructuur die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, ook als zij worden beheerd door een entiteit waaraan de uitvoering van taken namens die overheidsinstanties is toevertrouwd en zelfs als zij geen deel uitmaken van een netwerk, ook elementen van elektronischecommunicatienetwerken bevatten, en in dergelijke gevallen moeten zij toegankelijk worden gemaakt om de installatie van elementen van VHC-netwerken, met name draadloze netwerken, te vergemakkelijken. Voorbeelden van elementen van fysieke infrastructuur zijn gebouwen, met inbegrip van hun daken en delen van hun gevels, toegangen tot gebouwen en alle andere voorzieningen, met inbegrip van straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden en tolpoorten, alsook bus- en tramhaltes, metro- en treinstations en tunnels. Het is aan de lidstaten om, in samenwerking met regionale en lokale instanties, specifieke categorieën fysieke infrastructuur aan te wijzen op hun grondgebied die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties en waarvoor geen toegangsverplichtingen kunnen gelden, bijvoorbeeld om redenen van architecturale, historische, religieuze of ecologische waarde, nationale veiligheid of verkeersveiligheid. Om draagvlak en een duurzame uitrol te waarborgen, moeten elementen van VHC-netwerken een minimale visuele impact hebben.

(19)

Enerzijds zouden hele gebieden, met name op het platteland, verstoken kunnen blijven van connectiviteit omdat de infrastructuur van de publieke sector de installatie van elementen van VHC-netwerken niet mogelijk maakt of niet geschikt is voor de installatie van die elementen. Anderzijds zijn er commerciële gebouwen die het enige alternatief zijn voor het onderbrengen van dergelijke elementen. Om connectiviteit in afgelegen en dunbevolkte gebieden te waarborgen en de digitaledekkingskloof tussen landelijke en stedelijke gebieden te dichten, en daarbij zo min mogelijk particuliere eigendommen te betrekken, kunnen de lidstaten bepalen dat, indien er geen alternatief is voor de ontwikkeling van VHC-netwerken in het gebied in kwestie en er aan bepaalde voorwaarden is voldaan, eigenaren van particuliere commerciële gebouwen in landelijke of afgelegen gebieden exploitanten tegen billijke en redelijke voorwaarden en prijzen die in lijn zijn met de marktomstandigheden toegang tot hun gebouwen moeten verlenen. Die verplichting zou alleen van toepassing zijn indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan: er is geen VHC-netwerk van hetzelfde type — vast of mobiel — die de toegangverzoeker voornemens is uit te rollen in het gebied in kwestie en op basis van de via het centrale informatiepunt verzamelde informatie die beschikbaar is op de datum van het verzoek kan worden gesteld dat er geen plan is om dat te doen, en er is in het betrokken gebied geen bestaande fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van netwerkexploitanten of overheidsinstanties en in technisch opzicht geschikt is om er elementen van VHC-netwerken in onder te brengen.

(20)

Deze verordening mag geen afbreuk doen aan specifieke waarborgen die nodig zijn om de nationale veiligheid, de volksgezondheid alsook de beveiliging en integriteit van netwerken en met name van kritieke infrastructuur, zoals gedefinieerd in het nationale recht, te garanderen en ervoor te zorgen dat niet wordt geraakt aan de voornaamste dienst die door een netwerkexploitant of een overheidsinstantie wordt geleverd, in het bijzonder in netwerken die worden gebruikt voor het leveren van voor menselijke consumptie bestemd water. Algemene regels in nationale wetgeving die netwerkexploitanten verbieden om te onderhandelen over toegang tot fysieke infrastructuur van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, zouden echter de totstandbrenging van een markt voor toegang tot fysieke infrastructuur kunnen verhinderen. Dergelijke algemene regels moeten derhalve worden afgeschaft. Tegelijkertijd mogen de in deze verordening vastgelegde maatregelen de lidstaten niet beletten nutsbedrijven ertoe aan te zetten toegang te verlenen tot hun infrastructuur door bij de berekening van de eindgebruikerstarieven voor hun voornaamste activiteit(en) geen rekening te houden met inkomsten die voortvloeien uit het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur, overeenkomstig het toepasselijk Unierecht.

(21)

Om de rechtszekerheid te waarborgen en onevenredige lasten voor netwerkexploitanten als gevolg van de gelijktijdige toepassing van twee verschillende toegangsregelingen op dezelfde fysieke infrastructuur te voorkomen, mag fysieke infrastructuur die onderworpen is aan toegangsverplichtingen die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd op grond van Richtlijn (EU) 2018/1972 of aan toegangsverplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, niet worden onderworpen aan de in deze verordening vastgelegde toegangsverplichtingen zolang die toegangsverplichtingen van kracht blijven. Deze verordening moet echter van toepassing zijn indien een nationale regelgevende instantie uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 een toegangsverplichting heeft opgelegd die het gebruik dat van de betrokken fysieke infrastructuur kan worden gemaakt, beperkt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een exploitant die van plan is basisstations aan te sluiten toegang vraagt tot bestaande fysieke infrastructuur waarvoor toegangsverplichtingen zijn opgelegd op de markt voor toegang tot specifieke capaciteit op wholesaleniveau in de zin van Aanbeveling (EU) 2020/2245 van de Commissie (10).

(22)

Om evenredigheid te waarborgen en investeringsstimulansen te behouden, moet een netwerkexploitant of overheidsinstantie het recht hebben de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur te weigeren om objectieve en gerechtvaardigde redenen. Zo zou fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht technisch ongeschikt kunnen zijn vanwege specifieke omstandigheden, een gebrek aan beschikbare ruimte of toekomstige behoeften aan ruimte die afdoende zijn aangetoond, bijvoorbeeld in openbaar gemaakte investeringsplannen. Om mogelijke concurrentievervalsing of mogelijk misbruik van de voorwaarden voor weigering van toegang te voorkomen, moet een dergelijke weigering afdoende worden gemotiveerd en objectief onderbouwd. Dergelijke redenen zouden bijvoorbeeld niet als objectief worden beschouwd indien een onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, fysieke infrastructuur heeft aangelegd dankzij de coördinatie van civiele werken met een andere netwerkexploitant dan een exploitant van een elektronischecommunicatienetwerk en weigert toegang te verlenen op grond van een vermeend gebrek aan beschikbare ruimte om de elementen van VHC-netwerken in onder te brengen als gevolg van beslissingen van de onderneming waarover hij zeggenschap heeft. In een dergelijk geval zou er sprake kunnen zijn van concurrentievervalsing indien er geen ander VHC-netwerk is in het gebied waarop het toegangsverzoek betrekking zou kunnen hebben. Evenzo zou in specifieke omstandigheden het delen van infrastructuur de veiligheid, de volksgezondheid of de beveiliging en integriteit van netwerken en van kritieke infrastructuur, of de levering van diensten die hoofdzakelijk via dezelfde infrastructuur worden verleend in gevaar kunnen brengen. Indien de netwerkexploitant reeds passieve fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken biedt die tegemoetkomt aan de behoeften van de toegangverzoeker, zoals onbelicht glasvezel of ontbundelde toegang tot glasvezel, zou toegang tot de onderliggende fysieke infrastructuur bovendien negatieve economische gevolgen kunnen hebben voor zijn bedrijfsmodel, met name dat van exploitanten die uitsluitend op wholesaleniveau actief zijn, en voor zijn stimulansen om te investeren, en zo de snelle uitrol van VHC-netwerken in landelijke en afgelegen gebieden kunnen belemmeren. Deze verordening belet de lidstaten niet om de voorwaarden waaronder de aanwezigheid van een alternatief aanbod van onbelicht glasvezel of van ontbundelde toegang tot glasvezel kan worden aangehaald als weigeringsgrond voor het verlenen van toegang, in te perken, indien dergelijke producten op de betrokken markt geen levensvatbaar alternatief zijn voor passieve fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken. Een inefficiënte duplicatie van elementen van VHC-netwerken die initiële investeringen en investeringsplannen in gevaar brengt, moet met name worden vermeden in plattelandsgebieden waar meer dan één VHC-netwerk economisch niet levensvatbaar is, onverminderd Richtlijn 2002/77/EG, mits het resultaat van een dergelijk besluit nog steeds in overeenstemming is met het beginsel van gelijke behandeling. Bij de beoordeling van het billijke en redelijke karakter van de voorwaarden voor dergelijke alternatieven voor fysieke wholesaletoegang moet onder meer rekening worden gehouden met het onderliggende bedrijfsmodel van de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, de noodzaak om een versterking van de — eventuele — aanmerkelijke marktmacht van een van de partijen te voorkomen, en de vraag of de aanbieder van toegang de toegang koppelt aan of bundelt met diensten die niet strikt noodzakelijk zijn.

(23)

Om investeringsstimulansen te behouden en negatieve en onbedoelde economische gevolgen voor het bedrijfsmodel van de pioniersexploitant bij de uitrol van FttP-netwerken (“Fibre to the Premises”), met name in plattelandsgebieden, te voorkomen, zouden de lidstaten, wanneer een soortgelijke weigeringsgrond reeds wordt toegepast in het nationale recht, conform het Unierecht, kunnen bepalen dat wanneer een onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, toegang tracht te verkrijgen tot het enige glasvezelnetwerk dat in haar beoogde dekkingsgebied voorhanden is, de aanbieder van toegang de toegang tot zijn fysieke infrastructuur kan weigeren indien hij onder billijke en redelijke voorwaarden een levensvatbaar alternatief voor actieve wholesaletoegang aanbiedt dat geschikt is voor het aanbieden van VHC-netwerken. Bij dergelijke actieve wholesaletoegang moet, voor de verzoekende exploitant, de beschikbaarheid van VHC-netwerken worden gewaarborgd, alsook de mogelijkheid diensten te leveren met de kwaliteit en kenmerken die eigen zijn aan VHC-netwerken en die vergelijkbaar zijn met passieve toegang, zoals onbelicht glasvezel of de ontbundelde toegang tot glasvezel, wat de mogelijkheden als het gaat om kwaliteit of de kenmerken van de dienst betreft. Bovendien moeten die levensvatbare alternatieven voor actieve wholesaletoegang op niet-discriminerende en open basis worden aangeboden. Daartoe moet de exploitant die andere exploitanten toegang verleent, gelijkwaardige voorwaarden in gelijkwaardige omstandigheden toepassen en hen diensten en informatie aanbieden onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaliteit als die welke hij voor zijn eigen diensten of die van zijn dochterondernemingen of partners verleent, teneinde een gelijke behandeling te waarborgen en alle exploitanten, met inbegrip van de leverende exploitant, gelijke kansen te bieden.

(24)

Om het hergebruik van bestaande fysieke infrastructuur te vergemakkelijken, moeten netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, wanneer exploitanten in een bepaald gebied toegang vragen, gedeeld gebruik van hun faciliteiten aanbieden onder billijke en redelijke voorwaarden, ook wat betreft de prijs, tenzij de toegang om objectieve en gerechtvaardigde redenen kan worden geweigerd. Overheidsinstanties moeten ook worden verplicht toegang aan te bieden onder niet-discriminerende voorwaarden. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillende factoren van invloed zijn op de voorwaarden waaronder dergelijke toegang wordt verleend. Het gaat daarbij onder meer om: a) eventuele preventieve veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen om nadelige gevolgen voor de veiligheid, beveiliging en integriteit van het netwerk te beperken; b) eventuele specifieke regelingen inzake aansprakelijkheid bij schade; c) het gebruik van overheidssubsidies voor de aanleg van de infrastructuur, met inbegrip van specifieke voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden of waarin het nationale recht voorziet in overeenstemming met het recht van de Unie; d) het vermogen om infrastructuurcapaciteit te leveren of aan te bieden om aan openbaredienstverplichtingen te voldoen, en e) eventuele beperkingen die voortvloeien uit nationale bepalingen ter bescherming van het milieu, inclusief het nastreven van een minimale visuele impact van infrastructuur ter wille van het draagvlak, de volksgezondheid en de openbare veiligheid of ter verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening.

(25)

Investeringen in fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten moeten rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Besluit (EU) 2022/2481, en opportunistisch gedrag voorkomen. Aangezien er toegangsverplichtingen worden opgelegd aan netwerkexploitanten, waaronder exploitanten en nutsbedrijven, en aan overheidsinstanties, moet bij de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald wat billijke en redelijke prijzen zijn en buitensporige prijzen worden vermeden, rekening worden gehouden met de verschillende situaties en bedrijfsmodellen van die entiteiten. Alle aanbieders van toegang moeten bijvoorbeeld een eerlijke kans krijgen om de kosten die ze hebben gemaakt om toegang tot hun fysieke infrastructuur mogelijk te maken en alle extra onderhouds- en aanpassingskosten als gevolg daarvan, te kunnen terugverdienen. Met name moet bij elke verplichting tot toegang tot bestaande fysieke infrastructuur of coördinatie van civiele werken die wordt opgelegd aan exploitanten, waaronder ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken en -diensten of enkel bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, gedegen rekening worden gehouden met een aantal factoren zoals de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel, de noodzaak van een billijk rendement op die investeringen en de tijdschema’s voor dat rendement. Ten slotte moet bij de vaststelling van toegangsprijzen naar behoren rekening worden gehouden met de verschillende bedrijfsmodellen van exploitanten die voornamelijk bijbehorende faciliteiten aanbieden en fysieke toegang bieden aan meer dan één aanbieder van openbare elektronischecommunicatienetwerken, rekening houdend met de desbetreffende richtsnoeren van de Commissie. Bij het vaststellen van prijzen en voorwaarden door netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, kunnen bepaalde bestaande overeenkomsten en commerciële voorwaarden die zijn overeengekomen tussen toegangverzoekers en aanbieders van toegang door de aanbieders van toegang of door instanties voor geschillenbeslechting worden gebruikt als benchmarkingfactor om te bepalen of de prijzen en voorwaarden billijk en redelijk zijn, aangezien die de marktprijzen en -voorwaarden ten tijde van de sluiting van de overeenkomst weerspiegelen. Dat mag geen afbreuk doen aan de beoordeling van de instanties voor geschillenbeslechting, die onder meer in aanmerking kunnen nemen dat de door de partijen ingediende overeenkomsten niet in lijn zijn met de in deze verordening vastgelegde criteria voor prijsbepaling.

(26)

Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur beschikken mogelijk niet over voldoende middelen, ervaring of de nodige technische kennis om met exploitanten over toegang te onderhandelen. Om de toegang tot fysieke infrastructuur van die overheidsinstanties te vergemakkelijken, zou een instantie kunnen worden aangewezen om de toegangsverzoeken te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken voor onderhandelingen over de toegangsvoorwaarden, en relevante informatie over dergelijke fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen via een centraal informatiepunt. De coördinerende instantie zou ook overheidsinstanties kunnen ondersteunen bij het opstellen van modelcontracten en zou toezicht kunnen houden op het resultaat en de duur van de procedure voor toegangsverzoeken. De instantie zou ook kunnen helpen bij geschillen over de toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties.

(27)

Met het oog op een consistente aanpak van de lidstaten en rekening houdend met de verschillende situaties in de lidstaten zou de Commissie, in nauwe samenwerking met het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec), richtsnoeren kunnen verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake toegang tot fysieke infrastructuur, onder meer, maar niet uitsluitend, over de toepassing van billijke en redelijke voorwaarden. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden, de nationale instanties en de nationale instanties voor geschillenbeslechting om, voor zover mogelijk, te waarborgen dat die richtsnoeren niet indruisen tegen algemeen gangbare beginselen, in overeenstemming zijn met de procedurele regels van de nationale instanties voor geschillenbeslechting en niet schadelijk zijn voor de verdere uitrol van VHC-netwerken. In de richtsnoeren kan rekening worden gehouden met de kenmerken van de netwerkexploitanten en hun bedrijfsmodel.

(28)

Exploitanten moeten op verzoek toegang hebben tot minimuminformatie over de fysieke infrastructuur en geplande civiele werken in het gebied waar zij hun netwerk willen uitrollen. Dat zal hen in staat stellen de uitrol van VHC-netwerken doeltreffend te plannen en ervoor te zorgen dat de bestaande fysieke infrastructuur die geschikt is voor de uitrol van dergelijke netwerken, en de geplande civiele werken zo doeltreffend mogelijk worden benut. Dergelijke minimuminformatie is een eerste vereiste om de mogelijkheden voor het gebruik van bestaande fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van geplande civiele werken in een bepaald gebied te beoordelen en om de schade aan bestaande fysieke infrastructuur te beperken. Gezien het aantal betrokken belanghebbenden (met betrekking tot zowel publiek als privaat gefinancierde civiele werken, naargelang het geval, naast bestaande fysieke infrastructuur), moeten de netwerkexploitanten en overheidsinstanties die aan transparantieverplichtingen onderworpen zijn, ter vergemakkelijking van de sector- en grensoverschrijdende toegang tot die informatie, dergelijke actuele minimuminformatie snel, binnen de termijn, via een centraal informatiepunt beschikbaar stellen. Dat zal het beheer van verzoeken om toegang tot dergelijke informatie vereenvoudigen en zal exploitanten in staat stellen kenbaar te maken dat ze belangstelling hebben voor toegang tot fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van civiele werken, waarvoor timing cruciaal is. De minimuminformatie over geplande civiele werken moet via een centraal informatiepunt beschikbaar worden gesteld zodra de informatie beschikbaar is voor de betrokken netwerkexploitant en, in ieder geval en indien er vergunningen vereist zijn, uiterlijk twee maanden voordat de vergunningsaanvraag voor het eerst bij de bevoegde autoriteiten wordt ingediend. Netwerkexploitanten en overheidsinstanties die aan transparantieverplichtingen onderworpen zijn, kunnen de beschikbaar gestelde minimuminformatie proactief en op vrijwillige basis aanvullen met informatie over andere kenmerken, zoals, in het geval van bestaande fysieke infrastructuur, informatie over het bezettingsniveau van fysieke infrastructuur (voor zover beschikbaar) of indicatieve informatie over de beschikbaarheid van onbelicht glasvezel.

(29)

De minimuminformatie moet onmiddellijk via een centraal informatiepunt beschikbaar worden gesteld onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden, zodat exploitanten hun verzoeken om informatie kunnen indienen. Het centrale informatiepunt zou kunnen bestaan uit een elektronisch archief waar informatie kan worden opgevraagd of beschikbaar worden gesteld, en verzoeken online kunnen worden ingediend met behulp van digitale instrumenten, zoals webpagina’s, digitale applicaties en digitale platforms. De beschikbaar gestelde informatie kan worden beperkt om de veiligheid en integriteit van het netwerk, met name die van kritieke infrastructuur, of de nationale veiligheid te waarborgen of om legitieme handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen. De informatie hoeft niet op het centrale informatiepunt te worden gehost, mits het centrale informatiepunt ervoor zorgt dat er links beschikbaar zijn naar andere digitale instrumenten, zoals webportalen, digitale platforms, databanken of digitale applicaties, waar de informatie is opgeslagen. Voor het centrale informatiepunt komen dus verschillende modellen in aanmerking. Het centrale informatiepunt kan aanvullende functies bieden, zoals toegang tot aanvullende informatie of hulp bij het verzoeken om toegang tot bestaande fysieke infrastructuur of het verzoeken om coördinatie van civiele werken.

(30)

Indien het verzoek redelijk is, en met name indien het nodig is voor het delen van bestaande fysieke infrastructuur of de coördinatie van civiele werken, moeten exploitanten bovendien de mogelijkheid krijgen om ter plaatse inspecties uit te voeren en informatie over geplande civiele werken op te vragen, onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden en onverminderd de waarborgen die zijn vastgesteld om de veiligheid en integriteit van het netwerk te vrijwaren, de vertrouwelijkheid te garanderen en handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen.

(31)

Verregaande transparantie van geplande civiele werken via centrale informatiepunten moet worden aangemoedigd. Dat is mogelijk door exploitanten naar dergelijke informatie door te verwijzen indien die beschikbaar is. Transparantie zou ook kunnen worden afgedwongen door vergunningsaanvragen afhankelijk te maken van voorafgaande bekendmaking van informatie over geplande civiele werken via een centraal informatiepunt.

(32)

De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van de centrale informatiepunten aan meer dan een bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen. Indien er in een lidstaat meer dan één centraal informatiepunt is opgezet, moet een centraal nationaal digitaal toegangspunt met een gemeenschappelijke gebruikersinterface ervoor zorgen dat alle centrale informatiepunten naadloos en elektronisch toegankelijk zijn. Het centrale informatiepunt moet volledig gedigitaliseerd zijn en gemakkelijk toegang bieden tot de relevante digitale instrumenten. Dat zal netwerkexploitanten en overheidsinstanties in staat stellen hun rechten uit te oefenen en de in deze verordening vastgestelde verplichtingen na te komen, onder meer inzake snelle toegang tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten, en informatie over de toepasselijke voorwaarden en procedures. Als onderdeel van die minimuminformatie moet het centrale informatiepunt toegang geven tot gegeorefereerde informatie over de locatie van bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken. Om dergelijke toegang te vergemakkelijken, moeten de lidstaten zorgen voor geautomatiseerde digitale instrumenten voor de indiening van gegeorefereerde informatie en voor instrumenten om de informatie om te zetten naar de ondersteunde gegevensformaten. Dergelijke instrumenten zouden via het centrale informatiepunt ter beschikking kunnen worden gesteld van netwerkexploitanten en overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van die informatie. Indien er gegeorefereerde locatiegegevens beschikbaar zijn via andere digitale instrumenten, zoals het Inspire-geoportaal uit hoofde van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), zou het centrale informatiepunt bovendien gebruiksvriendelijke toegang tot die informatie kunnen bieden.

(33)

Om evenredigheid en veiligheid te waarborgen, hoeft de verplichting om informatie over bestaande fysieke infrastructuur via een centraal informatiepunt beschikbaar te stellen niet te gelden om dezelfde redenen als die welke een weigering van een verzoek om toegang rechtvaardigen. Bovendien zou het beschikbaar stellen van informatie over bestaande fysieke infrastructuur via een centraal informatiepunt in zeer specifieke gevallen belastend of onevenredig kunnen zijn voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de relevante voorzieningen nog niet in kaart zijn gebracht en het zeer duur zou zijn die in kaart te brengen, of indien wordt verwacht dat in bepaalde gebieden van een lidstaat of met betrekking tot bepaalde specifieke fysieke infrastructuur zeer weinig verzoeken om toegang zullen worden ingediend. Indien op basis van een kosten-batenanalyse blijkt dat het verstrekken van informatie onevenredig is, mogen netwerkexploitanten en overheidsinstanties niet worden verplicht dergelijke informatie beschikbaar te stellen. De lidstaten moeten een dergelijke kosten-batenanalyse uitvoeren na belanghebbenden te hebben geraadpleegd over de vraag naar toegang tot bestaande fysieke infrastructuur, en de analyse moet regelmatig worden bijgewerkt. De raadpleging en de resultaten daarvan moeten via een centraal informatiepunt openbaar worden gemaakt.

(34)

Om consistentie te waarborgen, moeten de bevoegde instanties die de functies van een centraal informatiepunt uitoefenen, de nationale regelgevende instanties die hun taken uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 vervullen of andere bevoegde autoriteiten, zoals nationale, regionale of lokale instanties die belast zijn met het kadaster of de uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG, naargelang het geval, met elkaar overleggen en samenwerken. Dergelijke samenwerking moet tot doel hebben de inspanningen voor de nakoming van de transparantieverplichtingen voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties, met inbegrip van ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht, om informatie over hun fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen, tot een minimum te beperken. Indien een andere reeks gegevens over de fysieke infrastructuur van de exploitant met aanmerkelijke marktmacht vereist is, moet die samenwerking leiden tot nuttige onderlinge links en synergieën tussen de databank met betrekking tot aanmerkelijke marktmacht en het centrale informatiepunt en tot evenredige gemeenschappelijke praktijken op het gebied van gegevensverzameling en -verstrekking, om te komen tot resultaten die gemakkelijk te vergelijken zijn. De samenwerking moet ook gericht zijn op het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over fysieke infrastructuur, in het licht van de nationale omstandigheden. Indien wettelijke verplichtingen worden gewijzigd of ingetrokken, moeten de betrokken partijen overeenstemming kunnen bereiken over de beste oplossingen om het verzamelen en verstrekken van gegevens over fysieke infrastructuur aan te passen aan de nieuwe toepasselijke wettelijke vereisten.

(35)

De lidstaten moeten kunnen besluiten dat de transparantieverplichting betreffende de coördinatie van civiele werken niet geldt voor bepaalde soorten civiele werken die verband houden met nationale kritieke infrastructuur of om door de lidstaten vastgestelde redenen van nationale veiligheid. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur en netwerkexploitanten moeten kunnen besluiten dat de transparantieverplichting betreffende de coördinatie van civiele werken niet geldt voor bepaalde soorten civiele werken van beperkte omvang of om door de lidstaten vastgestelde noodredenen. Dat kan het geval zijn voor civiele werken die worden uitgevoerd indien er gevaar voor het publiek bestaat als gevolg van afbraakprocessen op civieltechnische werken en de bijbehorende installaties die zijn veroorzaakt door destructieve natuurlijke of menselijke factoren en nodig zijn om de veiligheid ervan te waarborgen of om ze te slopen. Omwille van de transparantie moeten de lidstaten via een centraal informatiepunt bekendmaken welke soorten civiele werken onder die omstandigheden vallen.

(36)

Om aanzienlijke besparingen te realiseren, en door de uitrol van nieuwe elektronischecommunicatienetwerken veroorzaakte ongemakken in het gebied tot een minimum te beperken, moeten regelgevingsbeperkingen die in de regel verhinderen dat netwerkexploitanten onderling onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken voor de uitrol van VHC-netwerken, worden verboden. Indien civiele werken niet met overheidsgeld worden gefinancierd, moet deze verordening de mogelijkheid voor netwerkexploitanten om overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken te sluiten overeenkomstig hun eigen investerings- en bedrijfsplannen en het tijdschema van hun keuze, onverlet laten.

(37)

De lidstaten moeten de resultaten van geheel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefinancierde civiele werken maximaliseren door de positieve externe effecten van die werken in alle sectoren te benutten en te zorgen voor gelijke kansen om de beschikbare en geplande fysieke infrastructuur te delen voor de uitrol van VHC-netwerken. Er mogen geen negatieve gevolgen zijn voor het primaire doel van met overheidsgeld gefinancierde civiele werken. De netwerkexploitant die de betrokken civiele werken direct of indirect (bijvoorbeeld via een onderaannemer) uitvoert, dient onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden in te gaan op tijdig ingediende redelijke verzoeken om de uitrol van elementen van VHC-netwerken te coördineren. De verzoekende exploitant moet bijvoorbeeld alle extra kosten dekken, ook die welke het gevolg zijn van vertragingen, en wijzigingen van de oorspronkelijke plannen tot een minimum beperken. Dergelijke bepalingen mogen geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om capaciteit voor elektronischecommunicatienetwerken te reserveren, zelfs bij gebrek aan specifieke verzoeken. Dat zal de lidstaten in staat stellen aan de toekomstige vraag naar fysieke infrastructuur te voldoen om de waarde van civiele werken te maximaliseren of om maatregelen te nemen die exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, soortgelijke rechten verlenen om civiele werken te coördineren.

(38)

In sommige gevallen, met name bij een uitrol in landelijke, afgelegen of dunbevolkte gebieden, kan de verplichting tot coördinatie van civiele werken de financiële levensvatbaarheid van een dergelijke uitrol in het gedrang brengen en uiteindelijk investeringen volgens marktvoorwaarden ontmoedigen. Een verzoek tot coördinatie van civiele werken aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, kan derhalve onder bepaalde omstandigheden als onredelijk worden beschouwd. Dat kan met name het geval zijn indien de verzoekende onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, niet heeft aangegeven voornemens te zijn in dat gebied VHC-netwerken uit te rollen (hetzij als een nieuwe uitrol, een modernisering of een uitbreiding van een netwerk) en er een aankondiging of uitnodiging is geweest om elk voornemen tot uitrol van VHC-netwerken in aangewezen gebieden (op grond van artikel 22 van Richtlijn (EU) 2018/1972) aan te kondigen of een openbare raadpleging uit hoofde van de staatssteunregels van de Unie. Indien er meermaals een dergelijke aankondiging, uitnodiging en/of openbare raadpleging heeft plaatsgevonden, moet alleen het ontbreken van een blijk van belangstelling bij de meest recente gelegenheid die betrekking heeft op de periode waarin het verzoek tot coördinatie van civiele werken wordt ingediend, in aanmerking worden genomen. Om te waarborgen dat in de toekomst toegang tot de uitgerolde infrastructuur mogelijk is, moet de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden en die de civiele werken uitvoert, garanderen dat zij fysieke infrastructuur met voldoende capaciteit zal uitrollen, rekening houdend met de door de onderneming die om coördinatie van civiele werken verzoekt, opgegeven capaciteitsvereisten, en de door Berec in nauwe samenwerking met de Commissie verstrekte richtsnoeren. Dat doet geen afbreuk aan de regels en voorwaarden die verbonden zijn aan de toewijzing van overheidsmiddelen en de toepassing van staatssteunregels.

(39)

De lidstaten moeten kunnen besluiten de bepalingen van deze verordening betreffende de coördinatie van civiele werken, met inbegrip van transparantie, niet toe te passen op civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld qua waarde, grootte of duur. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om civiele werken die minder dan een bepaald aantal uren of dagen duren, civiele werken waarbij gebruik wordt gemaakt van minimaal invasieve technieken zoals microsleuven of civiele werken in noodgevallen.

(40)

Met het oog op een consistente aanpak en rekening houdend met de verschillende situaties in de lidstaten, moet Berec, in nauwe samenwerking met de Commissie, uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding richtsnoeren verstrekken over de toepassing van de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken.

(41)

Een doeltreffende coördinatie kan helpen om kosten, vertragingen en verstoringen die kunnen worden veroorzaakt door problemen bij de uitrol ter plaatse, te beperken. Een voorbeeld waarbij de coördinatie van civiele werken duidelijke voordelen kan opleveren, zijn sectoroverschrijdende projecten binnen, maar niet uitsluitend daarbinnen, het trans-Europese energienetwerk (TEN-E) en het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T), zoals voor de uitrol van 5G-corridors langs vervoerstrajecten, bijvoorbeeld voor wegen, spoorwegen en binnenwateren. Die projecten vereisen vaak ook ontwerpcoördinatie of mede-ontwerp op basis van samenwerking tussen de projectdeelnemers in een vroege fase. In het kader van het mede-ontwerp kunnen de betrokken partijen vóór de coördinatie van de civiele werken overeenstemming bereiken over de uitrol van de fysieke infrastructuur en de te gebruiken technologie en uitrusting. Daarom moet het verzoek tot coördinatie van civiele werken zo spoedig mogelijk worden ingediend.

(42)

Mogelijk zijn er verschillende vergunningen voor de uitrol van elementen van elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten nodig om de algemene belangen van de Unie en de lidstaten te beschermen. Het kan daarbij gaan om graaf-, bouw-, stedenbouwkundige, milieu- en andere vergunningen alsook doorgangsrechten. Het aantal vergunningen en doorgangsrechten dat vereist is voor de uitrol van verschillende soorten elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten en het lokale karakter van de uitrol kunnen de toepassing van verschillende procedures en voorwaarden met zich meebrengen, wat tot problemen bij de uitrol van het netwerk kan leiden. Om de uitrol te vergemakkelijken, moeten alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten derhalve op nationaal niveau, voor zover mogelijk, worden gestroomlijnd en consistent zijn, met behoud van het recht van elke bevoegde autoriteit om te worden betrokken en van haar beslissingsbevoegdheden overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. De informatie over de procedures en algemene voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor civiele werken en doorgangsrechten moet door de betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar worden gemaakt via centrale informatiepunten. Dat kan de complexiteit verminderen en de efficiëntie en transparantie vergroten voor alle exploitanten en met name voor nieuwkomers en kleinere exploitanten die niet in dat gebied actief zijn. Bovendien moeten exploitanten het recht hebben om hun aanvragen voor vergunningen en doorgangsrechten elektronisch in te dienen via een centraal informatiepunt. Die ondernemingen moeten ook informatie over de status van hun aanvragen en over de inwilliging of weigering ervan elektronisch kunnen opvragen.

(43)

Vergunningsprocedures mogen geen ongerechtvaardigde belemmeringen voor investeringen opwerpen of de interne markt schaden. De lidstaten moeten er derhalve voor zorgen dat een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een vergunningsaanvraag of binnen de volgens het nationale recht vastgestelde termijn, als die korter is, beschikbaar is. De lidstaten worden aangespoord om in hun nationale wetgeving bepalingen op te nemen voor bevoegde autoriteiten die hen ertoe aanzetten vergunningen sneller te verlenen of te weigeren dan door de wet vereist is. Dat doet geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die voor het goede verloop van de procedure zijn vastgesteld en die overeenkomstig het nationale recht of het recht van de Unie op de vergunningsprocedure van toepassing zijn. De bevoegde autoriteiten mogen de uitrol van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten niet beperken, belemmeren of economisch minder aantrekkelijk maken. Meer bepaald mogen zij niet verhinderen dat procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten indien mogelijk parallel lopen, noch eisen dat exploitanten een bepaald type vergunning moeten verkrijgen voordat zij andere soorten vergunningen kunnen aanvragen. De bevoegde autoriteiten moeten elke weigering om onder hun bevoegdheid vallende vergunningen of doorgangsrechten te verlenen, motiveren op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

(44)

Om onnodige vertragingen te voorkomen, moeten de bevoegde autoriteiten binnen 20 werkdagen na de datum van ontvangst van de vergunningsaanvraag nagaan of die volledig is. Indien de bevoegde autoriteit tot de conclusie komt dat de vergunningsaanvraag niet volledig is, verzoekt zij de aanvrager om binnen die termijn de ontbrekende informatie te verstrekken. Om redenen van gelijke behandeling en transparantie moeten de bevoegde autoriteiten vergunningsaanvragen voor civiele werken als niet-ontvankelijk kunnen beschouwen indien de uit hoofde van deze verordening vereiste minimuminformatie niet uiterlijk twee maanden vóór de indiening van de eerste vergunningsaanvraag bij de bevoegde autoriteiten via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld. Indien naast vergunningen ook doorgangsrechten vereist zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken, moeten de bevoegde autoriteiten, in afwijking van artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972, dergelijke doorgangsrechten binnen vier maanden na de datum van ontvangst van de vergunningsaanvraag verlenen, tenzij er sprake is van onteigening. Andere doorgangsrechten die niet nodig zijn in combinatie met vergunningen voor civiele werken moeten ook in de toekomst binnen zes maanden worden verleend overeenkomstig artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

(45)

Om de uitrol van VHC-netwerken te bespoedigen en de administratieve lasten voor instanties die vergunningen verlenen te verlagen, moet worden bepaald dat er voor bepaalde soorten civiele werken, zoals kleinschalige civiele werken, geen voorafgaande vergunningen nodig zijn. Omwille van de transparantie en de rechtszekerheid moeten de lidstaten vastleggen om welke soorten werken het gaat en die informatie beschikbaar stellen via een centraal informatiepunt. Onder bepaalde specifieke voorwaarden zouden verschillende categorieën infrastructuur (zoals masten, antennes, palen en ondergrondse kabelgoten) kunnen worden vrijgesteld van enige vergunningsprocedure. Ook technische verbeteringen van bestaande installaties, onderhoudswerken en kleinschalige civiele werken, zoals microsleuven, kunnen daarvan worden vrijgesteld. Voor kleinschalige civiele werken voor de uitrol van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten kunnen om redenen van architecturale, historische, religieuze of ecologische waarde, of ten behoeve van de openbare orde, defensie, veiligheid, het milieu of de volksgezondheid, of om de beveiliging van kritieke infrastructuur te beschermen, nog steeds vergunningen vereist zijn. De lidstaten moeten bepalen om welke categorieën het gaat en de afwijkingen ter wille van de transparantie bekendmaken via een centraal informatiepunt. Om te kunnen beoordelen of de geplande werken onder de afwijkingen vallen, moeten de bevoegde autoriteiten beschikken over minimuminformatie zoals informatie over de startdatum en de duur van de werken. Daarom moeten de lidstaten van de betrokken exploitant kunnen verlangen dat hij de bevoegde autoriteiten door middel van een verklaring met minimuminformatie in kennis stelt van zijn voornemen om de civiele werken aan te vangen.

(46)

Om ervoor te zorgen dat de procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen binnen redelijke termijnen worden afgerond, in overeenstemming met bepaalde nieuwe en goede administratieve praktijken op nationaal niveau, moeten beginselen voor administratieve vereenvoudiging worden vastgesteld. In dat verband moet onder meer worden bepaald dat voorafgaande toestemming enkel verplicht is in gevallen waarin die essentieel is en dat een aanvraag stilzwijgend door de bevoegde autoriteiten wordt goedgekeurd na het verstrijken van een bepaalde termijn. De lidstaten moeten kunnen afwijken van de bepaling inzake stilzwijgende goedkeuring indien zij de exploitant een alternatieve oplossing bieden voor gevallen waarin de bevoegde autoriteit zich niet houdt aan de uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht bepaalde termijn voor het nemen van een besluit over de vergunningsaanvraag. Een dergelijke alternatieve oplossing moet ofwel een mechanisme omvatten waarmee de exploitant compensatie kan eisen voor schade als gevolg van de opgelopen vertraging in de procedure, ofwel de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan een rechter of een toezichthoudende instantie, en moet indien de exploitant daarom verzoekt worden voorafgegaan door een bijeenkomst met de bevoegde autoriteit. Daarnaast moeten de lidstaten een vereenvoudigde toestemmingsprocedure kunnen handhaven of invoeren voor eventuele kennisgevingsprocedures uit hoofde van het nationale recht, die van toepassing is op de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten. Indien lidstaten afwijken van de toepassing van de bepaling inzake stilzwijgende goedkeuring, moeten zij ervoor zorgen dat, samen met, en zonder afbreuk te doen aan, de alternatieve oplossingen waarin zij voorzien, een bemiddelingsbijeenkomst wordt georganiseerd indien de exploitant of de bevoegde autoriteit daarom verzoekt. Dergelijke bijeenkomst moet zonder onnodige vertraging worden georganiseerd teneinde de vaststelling van een besluit over de vergunning te vergemakkelijken. De bijeenkomst zal met name de gelegenheid bieden om, indien passend met de deelname van andere belanghebbende partijen of betrokken instanties, aanvullende informatie en mogelijke aanpassingen aan het project in kaart te brengen. De lidstaten kunnen nog steeds andere alternatieve maatregelen invoeren of handhaven om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten zich houden aan de termijnen voor het verlenen of weigeren van vergunningen.

(47)

Om de uitrol van elementen van VHC-netwerken te vergemakkelijken, moet elke vergoeding in verband met een vergunning, met uitzondering van doorgangsrechten, worden beperkt tot de administratieve kosten in verband met de behandeling van de vergunningsaanvraag overeenkomstig de beginselen van artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Op doorgangsrechten zijn de artikelen 42 en 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972 van toepassing.

(48)

Om de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde streefcijfers te verwezenlijken, moeten uiterlijk in 2030 alle eindgebruikers op vaste locaties tot aan het netwerkaansluitpunt gebruik kunnen maken van een gigabitnetwerk en moeten in alle bevolkte gebieden draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die minstens gelijkwaardig zijn aan die van 5G beschikbaar zijn, met inachtneming van het technologieneutraliteitsbeginsel. Het aanbieden van gigabitnetwerken tot bij de eindgebruiker moet worden vergemakkelijkt, met name door middel van glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur. De kosten voor het aanleggen van miniducts tijdens de bouw van een gebouw zijn slechts marginaal, terwijl het achteraf aanleggen van gigabitinfrastructuur in gebouwen een aanzienlijk deel van de kosten van de uitrol van een gigabitnetwerk kan uitmaken. Daarom moeten alle nieuwe gebouwen of gebouwen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, worden uitgerust met fysieke infrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, zodat eindgebruikers op gigabitsnelheden kunnen worden aangesloten, indien dat de kosten van de renovatiewerken niet onevenredig verhoogt en het technisch haalbaar is. Nieuwe meergezinswoningen en meergezinswoningen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, moeten ook worden uitgerust met een toegangspunt dat gemakkelijk toegankelijk is voor een of meer ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, indien dat de kosten van de renovatiewerken niet onevenredig verhoogt en het technisch haalbaar is. Bovendien moeten projectontwikkelaars ervoor zorgen dat er vanuit elke woning een holle leiding loopt naar het toegangspunt, dat zich binnen of buiten een meergezinswoning bevindt, waardoor aansluitingen mogelijk zijn tot aan de netwerkaansluitpunten of, in de lidstaten waar het netwerkaansluitpunt overeenkomstig het nationale recht buiten de specifieke locatie van de eindgebruiker wordt geplaatst, tot aan het fysieke punt waar de eindgebruiker verbinding maakt met het openbare netwerk. Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen op de locatie van de eindgebruiker om de energieprestaties te verbeteren op grond van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (12), bieden de kans om die gebouwen ook uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, voor meergezinswoningen, een toegangspunt.

(49)

Een toegangspunt kan bijzonder nuttig zijn voor een exploitant om toegang te krijgen tot een gebouw, met name bij meergezinswoningen, aangezien bij dat fysieke punt de kabels om specifieke eindgebruikerslocaties te verbinden, kunnen samenkomen. Om ervoor te zorgen dat meer dan één onderneming eindgebruikers kan bedienen en zo de concurrentie te versterken, moeten toegangspunten van nieuwe meergezinswoningen en meergezinswoningen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, gemakkelijk toegankelijk zijn voor meer dan één exploitant, zonder buitensporige inspanningen.

(50)

De bepalingen betreffende glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, toegangspunten en binnenhuisglasvezelbekabeling sluiten de aanwezigheid van andere soorten technologie binnen dezelfde fysieke binnenhuisinfrastructuur niet uit. Die bepalingen mogen geen afbreuk doen aan het recht van eigenaren van gebouwen om het gebouw uit te rusten met binnenhuisbekabeling naast glasvezel, met extra fysieke binnenhuisinfrastructuur die naast glasvezelbekabeling of andere elementen van elektronischecommunicatienetwerken ook andere bekabeling kan bevatten.

(51)

Het uitrusten van een gebouw met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt of binnenhuisglasvezelbekabeling kan als onevenredig duur worden beschouwd, met name voor nieuwe eengezinswoningen of gebouwen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken. Dat kan gebaseerd zijn op objectieve gronden, zoals kostenramingen op maat, economische redenen die verband houden met de locatie, of redenen die verband houden met erfgoedbehoud of het milieu (bijvoorbeeld voor specifieke categorieën monumenten).

(52)

Het zou voor potentiële kopers en huurders nuttig zijn om te kunnen vaststellen of gebouwen zijn uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling en dus aanzienlijke kostenbesparingen kunnen opleveren. Het moet ook worden aangemoedigd om gebouwen glasvezelklaar te maken. Gebouwen die zijn uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling, moeten daarom op vrijwillige basis en volgens de door de lidstaten vastgestelde procedures in aanmerking komen voor een “glasvezelklaar”-label, indien de lidstaten ervoor hebben gekozen een dergelijk label in te voeren.

(53)

Ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden en in een bepaald gebied een gigabitnetwerk uitrollen, zouden aanzienlijke schaalvoordelen kunnen behalen als zij hun netwerk zouden kunnen aansluiten op het toegangspunt door gebruik te maken van bestaande fysieke infrastructuur en eventuele schade te herstellen. Dat moet mogelijk zijn ongeacht of een abonnee op dat moment belangstelling voor de dienst heeft getoond en op voorwaarde dat de gevolgen voor privé-eigendom tot een minimum worden beperkt, zonder ongeoorloofde inmenging met het eigendomsrecht. Zodra het netwerk is aangesloten op het toegangspunt kunnen nieuwe klanten tegen aanzienlijk lagere kosten worden aangesloten, met name door toegang tot een glasvezelklaar verticaal segment in het gebouw, indien dat reeds bestaat. Die doelstelling wordt ook bereikt indien het gebouw zelf reeds is uitgerust met een gigabitnetwerk waartoe onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt verleend aan elke aanbieder van een openbaar communicatienetwerk met een actieve abonnee in het gebouw. Dat zou met name het geval kunnen zijn in lidstaten die maatregelen hebben genomen op grond van artikel 44 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of die gemachtigd zijn die aan te bieden, moeten, na beëindiging van het contract met de abonnee, hun netwerkelementen, zoals verouderde kabels en apparatuur, voor zover mogelijk verwijderen en eventuele schade herstellen.

(54)

Om er mee voor te zorgen dat gigabitnetwerken beschikbaar zijn voor eindgebruikers, moeten nieuwe gebouwen en ingrijpend gerenoveerde gebouwen worden uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, in het geval van meergezinswoningen, een toegangspunt. De lidstaten moeten over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken om dat te bereiken. Deze verordening strekt derhalve niet tot harmonisering van de regels met betrekking tot de kosten daarvan, met inbegrip van het terugverdienen van de kosten voor het uitrusten van gebouwen met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en een toegangspunt.

(55)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en om rekening te houden met nationale omstandigheden, moeten de lidstaten de normen of technische specificaties vaststellen die nodig zijn om nieuwe gebouwen of gebouwen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, en nieuwe meergezinswoningen, of meergezinswoningen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, met een toegangspunt. Die normen of technische specificaties moeten ten minste het volgende omvatten: de specificaties van het toegangspunt van het gebouw; de specificaties van de glasvezelinterface; de kabelspecificaties; de contactdoosspecificaties; de specificaties van leidingen of microducts; de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen, de minimale buigradius. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat die noodzakelijke normen of technische specificaties worden nageleefd. Om de naleving ervan aan te tonen, moeten de lidstaten procedures vaststellen die inspecties ter plaatse van de gebouwen of een representatieve steekproef daarvan kunnen omvatten. Om te voorkomen dat de administratieve rompslomp in verband met de uit hoofde van deze verordening opgezette procedures toeneemt, moeten de lidstaten bovendien rekening houden met de procedurele vereisten die op grond van Richtlijn 2010/31/EU op procedures van toepassing zijn, en tevens de mogelijkheid overwegen om het mogelijk te maken beide aanvraagprocedures in voorkomend geval samen in te leiden.

(56)

Gelet op het maatschappelijk nut van digitale inclusie en rekening houdend met de economische aspecten van de uitrol van VHC-netwerken, moeten alle aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken het recht hebben om, indien er voor de woningen van eindgebruikers geen passieve of actieve glasvezelklare infrastructuur aanwezig is en er geen alternatieven zijn om een abonnee van een VHC-netwerk te voorzien, hun netwerk op eigen kosten aan te sluiten op een particuliere woning, mits de gevolgen voor de private eigendom niet van dien aard zijn dat er sprake is van ongeoorloofde inmenging met het eigendomsrecht, en ze zoveel mogelijk worden beperkt, bijvoorbeeld door zo mogelijk gebruik te maken van de bestaande fysieke infrastructuur in het gebouw of door eventuele beschadigingen volledig te herstellen.

(57)

Verzoeken om toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur moeten onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, terwijl een verzoek om toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2018/1972 moet vallen.

(58)

Om de samenhang van de benaderingen te waarborgen, rekening houdend met de verschillende situaties in de lidstaten, moet Berec, in nauwe samenwerking met de Commissie, binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren publiceren over de voorwaarden voor toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur, ook over de toepassing van billijke en redelijke voorwaarden, alsook de criteria die de nationale instanties voor geschillenbeslechting dienen te volgen bij het beslechten van geschillen. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en in het bijzonder die van de nationale instanties voor geschillenbeslechting om te waarborgen dat die richtsnoeren geen verstoring vormen van algemeen gangbare beginselen, in overeenstemming zijn met de procedurele regels van de nationale instanties voor geschillenbeslechting en niet schadelijk zijn voor de verdere uitrol van VHC-netwerken. Gezien de mate van flexibiliteit waarover de lidstaten beschikken bij de toepassing van die bepalingen en ten behoeve van de efficiëntie moeten de richtsnoeren van Berec voorzien in een passend niveau van fijnmazigheid.

(59)

Om de administratieve procedures moderner en flexibeler te maken en de kosten van en de tijd besteed aan de procedures voor de uitrol van VHC-netwerken te beperken, moeten de diensten van centrale informatiepunten volledig online worden uitgevoerd. Daartoe moeten centrale informatiepunten op een gemakkelijke wijze toegang bieden tot de nodige digitale instrumenten, zoals webportalen, databanken, digitale platforms en digitale applicaties. De instrumenten moeten op efficiënte wijze toegang bieden tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, en moeten het mogelijk maken om informatie te verzoeken. Dergelijke digitale instrumenten moeten ook toegang bieden tot de elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten en tot gerelateerde informatie over de toepasselijke voorwaarden en procedures. Indien in een lidstaat meer dan één centraal informatiepunt is opgezet, moeten alle centrale informatiepunten gemakkelijk en naadloos elektronisch toegankelijk zijn via een centraal nationaal digitaal toegangspunt. Dat toegangspunt moet een gemeenschappelijke gebruikersinterface hebben die toegang biedt tot de online centrale informatiepunten. Het centrale nationale digitale toegangspunt moet de interactie tussen exploitanten en bevoegde autoriteiten die de functies van de centrale informatiepunten vervullen, vergemakkelijken.

(60)

De lidstaten moeten kunnen vertrouwen op, en indien nodig verbeteringen aanbrengen aan, digitale instrumenten zoals webportalen, databanken, digitale platforms en digitale applicaties die mogelijk reeds op lokaal, regionaal of nationaal niveau beschikbaar zijn om de functies van het centrale informatiepunt te vervullen, mits zij de in deze verordening opgenomen verplichtingen nakomen. Dat omvat toegang via een centraal nationaal digitaal toegangspunt en de beschikbaarheid van alle in deze verordening beschreven functies. Om aan de beginselen inzake eenmaligheid, minimale gegevensverwerking en juistheid te voldoen, moet het de lidstaten worden toegestaan meer digitale platforms, databanken of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten te integreren, naargelang het geval. Zo zouden de digitale platforms, databanken of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten inzake bestaande fysieke infrastructuur onderling kunnen worden verbonden of geheel of gedeeltelijk kunnen worden geïntegreerd met die voor geplande civiele werken en het verlenen van vergunningen. Om duplicatie te voorkomen en een naadloze integratie te verzekeren, zouden de lidstaten een beoordeling van al bestaande digitale instrumenten op nationaal, regionaal en lokaal niveau kunnen uitvoeren en bij het opzetten van centrale informatiepunten kunnen voortbouwen op de beste praktijken.

(61)

Met het oog op de doeltreffendheid van de centrale informatiepunten waarin deze verordening voorziet, moeten de lidstaten zorgen voor adequate middelen en voor direct beschikbare relevante informatie met betrekking tot een specifiek geografisch gebied. De informatie moet met de juiste mate van detail worden gepresenteerd om de efficiëntie met het oog op de toegewezen taken te maximaliseren, ook bij het lokale kadaster. In dat opzicht zouden de lidstaten de mogelijke synergieën en schaalvoordelen kunnen overwegen met het concept “één loket” in de zin van artikel 6 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) en andere geplande of bestaande e-overheidsoplossingen om voort te bouwen op bestaande structuren en de voordelen voor gebruikers te maximaliseren. Evenzo moet de bij Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad (14) opgerichte “één digitale toegangspoort” links naar de centrale informatiepunten aanbieden.

(62)

De kosten voor het opzetten van het centrale nationale digitale toegangspunt, de centrale informatiepunten en de digitale instrumenten die nodig zijn om aan de bepalingen van deze verordening te voldoen, kunnen geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor financiële steun uit fondsen van de Unie, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling — specifieke doelstelling: een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (15), het programma Digitaal Europa (16) — specifieke doelstelling: uitrol en optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit en de herstel- en veerkrachtfaciliteit (17) — pijlers voor digitale transformatie en voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kleine en middelgrote ondernemingen, mits zij voldoen aan de daarin vervatte doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria.

(63)

Bij een meningsverschil over technische en commerciële voorwaarden tijdens commerciële onderhandelingen over de toegang tot fysieke infrastructuur of over de coördinatie van civiele werken, moet elke partij een beroep kunnen doen op een nationale instantie voor geschillenbeslechting die de partijen een oplossing oplegt om te voorkomen dat ten onrechte wordt geweigerd aan het verzoek te voldoen of dat er onredelijke voorwaarden worden opgelegd. Bij het bepalen van de prijzen voor het verlenen van toegang tot bestaande fysieke infrastructuur of voor het delen van de kosten voor gecoördineerde civiele werken moet de instantie voor geschillenbeslechting ervoor zorgen dat de aanbieder van toegang en netwerkexploitanten die civiele werken plannen, een eerlijke kans hebben om de kosten die zij maken voor het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur of voor het coördineren van hun geplande civiele werken terug te verdienen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de passende richtsnoeren van de Commissie of van Berec, eventuele specifieke nationale omstandigheden, tariefstructuren die zijn ingesteld en corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd. De instantie voor geschillenbeslechting moet ook rekening houden met de gevolgen van de gevraagde toegang of coördinatie van geplande civiele werken voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang of netwerkexploitanten die civiele werken plannen, met inbegrip van hun gedane of geplande investeringen, met name investeringen in de fysieke infrastructuur waarop het verzoek betrekking heeft.

(64)

Om vertragingen bij de uitrol van netwerken te voorkomen, moet de nationale instantie voor geschillenbeslechting geschillen tijdig beslechten en in ieder geval binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verzoek om beslechting van een geschil in het geval van geschillen over de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en binnen één maand indien het gaat om transparantie over fysieke infrastructuur, coördinatie van geplande civiele werken en transparantie over geplande civiele werken. Het is mogelijk dat de instanties voor geschillenbeslechting geen controle hebben over uitzonderlijke omstandigheden die een vertraging bij de beslechting van een geschil rechtvaardigen, zoals onvoldoende informatie of documentatie die nodig is om een besluit te nemen, met inbegrip van de standpunten van andere bevoegde autoriteiten die moeten worden geraadpleegd of de grote complexiteit van het dossier.

(65)

Bij geschillen over de toegang tot de fysieke infrastructuur, geplande civiele werken of informatie daarover om VHC-netwerken uit te rollen, moet de instantie voor geschillenbeslechting de bevoegdheid hebben om die geschillen door middel van een bindend besluit te beslechten. De besluiten van die instantie mogen in geen geval afbreuk doen aan de mogelijkheid van een partij om de zaak aan een rechter voor te leggen of om voorafgaand aan of parallel met de formele geschillenbeslechting een beroep te doen op een bemiddelingsregeling die de vorm kan aannemen van mediatie of een extra uitwisselingsronde. Om transparantie en voorspelbaarheid te waarborgen en de handhaving van en het vertrouwen in geschillenbeslechtingsmechanismen te versterken, moeten de nationale instanties voor geschillenbeslechting hun besluit bekendmaken met inachtneming van de beginselen van vertrouwelijkheid en bedrijfsgeheimen, en moeten de centrale informatiepunten de toegang tot die besluiten waarborgen.

(66)

De bepalingen van Richtlijn 2014/61/EU die betrekking hebben op geschillenbeslechting, blijven van toepassing op alle procedures voor geschillenbeslechting die uit hoofde van die richtlijn werden ingeleid.

(67)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel mag deze verordening geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de lidstaten om regelgevende taken toe te wijzen aan de instanties die het meest geschikt zijn om die taken te vervullen in overeenstemming met de nationale grondwettelijke regeling voor de toewijzing van bevoegdheden en met de vereisten van deze verordening. Om de administratieve lasten te verlichten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bestaande instantie aan te wijzen of de reeds op grond van Richtlijn 2014/61/EU aangewezen bevoegde instanties te behouden. Informatie over de aan de bevoegde instantie(s) toegewezen taken moet via een centraal informatiepunt beschikbaar worden gesteld en aan de Commissie worden meegedeeld, tenzij dat reeds is gebeurd op grond van Richtlijn 2014/61/EU. De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van het centrale informatiepunt aan meer dan één bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen.

(68)

De aangewezen nationale instantie voor geschillenbeslechting en de bevoegde instantie die de functies van het centrale informatiepunt vervult, moeten onpartijdigheid, onafhankelijkheid en structurele scheiding ten opzichte van de betrokken partijen waarborgen, hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uitoefenen en over de juiste competenties en middelen beschikken. De nationale instanties voor geschillenbeslechting moeten onafhankelijk en objectief handelen, en mogen geen instructies van andere instanties vragen of aanvaarden wanneer zij over de hun voorgelegde geschillen besluiten.

(69)

De lidstaten moeten voorzien in passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties bij niet-naleving van deze verordening of van een bindend besluit van de bevoegde instanties, mede in gevallen waarin een netwerkexploitant of een overheidsinstantie via een centraal informatiepunt bewust of door grove nalatigheid misleidende, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt.

(70)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het faciliteren van de uitrol van fysieke infrastructuur die geschikt is voor VHC-netwerken in de gehele Unie, waardoor de interne markt wordt bevorderd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens aanhoudende verschillen in aanpak en de trage en ondoeltreffende omzetting van Richtlijn 2014/61/EU, maar vanwege de omvang van de uitrol van de netwerken en vereiste investeringen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(71)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de nationale veiligheid te beschermen of aan hun bevoegdheid om andere essentiële staatsfuncties, met name wat betreft de openbare veiligheid, territoriale integriteit en ordehandhaving, te beschermen.

(72)

Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging van het recht op privacy en de bescherming van bedrijfsgeheimen, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Deze verordening moet overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast.

(73)

Deze verordening bevat bepalingen die betrekking hebben op alle inhoudelijke gebieden van Richtlijn 2014/61/EU, die derhalve moet worden ingetrokken. Gezien het feit dat sommige regels inzake transparantie, vergunningsprocedures, fysieke binnenhuisinfrastructuur en de digitalisering van centrale informatiepunten met vertraging van toepassing worden, moeten sommige in Richtlijn 2014/61/EU vervatte regels echter van kracht blijven totdat de overeenkomstige regels van deze verordening van toepassing zijn. Zo moeten netwerkexploitanten en overheidsinstanties, zoals bepaald in artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 4, eerste zin, van Richtlijn 2014/61/EU verplicht blijven om informatie over bestaande fysieke infrastructuur via een centraal informatiepunt beschikbaar te stellen, zodat die onmiddellijk toegankelijk kan zijn totdat de relevante bepalingen van deze verordening van toepassing zijn.

(74)

Een periode van achttien maanden tussen de datums van inwerkingtreding en toepassing van deze verordening moet de lidstaten voldoende tijd geven om ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving geen belemmeringen voor de uniforme en doeltreffende toepassing van deze verordening bevat. In afwijking van die datum van toepassing moeten, om ervoor te zorgen dat de lidstaten voldoende tijd hebben om nieuwe systemen in te voeren en aan de bij deze verordening ingevoerde nieuwe regels te voldoen, een aantal regels inzake transparantie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, inzake de digitalisering van centrale informatiepunten en de rol van die laatste bij het stroomlijnen van vergunningsprocedures, en inzake fysieke binnenhuisinfrastructuur, in een later stadium van toepassing worden. Zo moet de verplichting om nieuwe en ingrijpend gerenoveerde gebouwen uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling gelden vanaf 21 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en moeten overheidsinstanties informatie over bestaande fysieke infrastructuur via het centrale informatiepunt in elektronische vorm beschikbaar stellen vanaf 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, terwijl dezelfde verplichting moet blijven gelden voor netwerkexploitanten zoals reeds toegepast overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU. Voorts is er voor de transparantiebepalingen met betrekking tot de minimuminformatie over geplande civiele werken, waaronder de gegeorefereerde locatie, een langere periode nodig, vanaf 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, om de lidstaten in staat te stellen ervoor te zorgen dat de relevante centrale informatiepunten de passende digitale instrumenten beschikbaar stellen, terwijl de bestaande centrale informatiepunten verder zullen worden gebruikt op grond van artikel 6, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2014/61/EU. Hetzelfde geldt voor de relevante vrijstellingen die in de lidstaten zijn vastgesteld op grond van artikel 6, lid 5, van Richtlijn 2014/61/EU. De lidstaten moeten nationale bepalingen die met deze verordening overlappen of ermee in strijd zijn, intrekken op het moment dat de respectieve bepaling van toepassing wordt. Wat de vaststelling van nieuwe wetgeving tijdens die periode betreft, volgt uit artikel 4, lid 3, VEU dat de lidstaten verplicht zijn tot loyale samenwerking en geen actie mogen ondernemen die in strijd is met toekomstige rechtsregels van de Unie.

(75)

Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad (18) introduceerde onder meer, en door middel van een wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad (19), maatregelen om de retailprijzen voor communicaties binnen de EU te reguleren. Die maatregelen moesten ervoor zorgen dat de consument geen buitensporige prijzen worden aangerekend voor nummergebaseerde interpersoonlijke communicaties vanuit de lidstaat van zijn binnenlandse aanbieder naar een vast of mobiel nummer in een andere lidstaat. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gingen de maatregelen niet verder dan wat nodig was om die doelstellingen te verwezenlijken. De maatregelen traden op 15 mei 2019 in werking voor een periode van vijf jaar, tot en met 14 mei 2024. Verordening (EU) 2018/1971 wijzigde Verordening (EU) 2015/2120 met name door er definities voor “gereguleerde communicaties binnen de EU” en “nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst” in op te nemen en door retailtarieven voor communicaties binnen de EU vast te stellen, met als voorziene einddatum 14 mei 2024.

(76)

De retailprijsplafonds, die op 15 mei 2019 in alle lidstaten in werking traden, werden vastgesteld op een niveau dat aanbieders van algemeen beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten in staat stelde hun kosten terug te verdienen, waardoor een evenredige interventie op zowel de markt voor mobiele als de markt voor vaste communicaties werd gewaarborgd. Bovendien waren en zijn de nationale regelgevende instanties bevoegd om op verzoek van een aanbieder van algemeen beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten een afwijking toe te staan indien de maatregelen die aanbieder aanzienlijk meer zouden treffen dan de meeste andere aanbieders in de Unie.

(77)

Op 15 mei 2023 publiceerde de Commissie een werkdocument van haar diensten over de toepassing van de bepalingen van Verordening (EU) 2018/1971 inzake communicaties binnen de EU, samen met een verslag over de Eurobarometer-enquête inzake internationale communicaties binnen de Unie (“het Eurobarometer-verslag 2022”). De Commissie beoordeelde het effect van de maatregelen op basis van de lopende monitoring van de uitvoering van de regels en op basis van uitwisselingen met belanghebbenden, en rekening houdend met het advies van Berec over de verordening inzake communicaties binnen de EU (het “Berec-advies”). Zowel de beoordeling van de Commissie als het Eurobarometer-verslag 2022 laten zien dat de regels van de Unie doeltreffend en evenredig zijn gebleken. De maatregelen hebben de retailprijzen voor communicaties binnen de EU aanzienlijk verlaagd. Op basis van de gegevens uit het Berec-advies en het Eurobarometer-verslag 2022 heeft een aanzienlijk aantal consumenten in de meeste lidstaten van de maatregelen geprofiteerd en blijven sommige consumenten voor communicaties binnen de EU gebruikmaken van traditionele communicatievormen zoals telefoongesprekken en sms-berichten, en wordt nog veel telefonisch gecommuniceerd, ondanks het feit dat steeds meer consumenten voor hun communicatiebehoeften binnen de EU toegang hebben tot nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten. Dat geldt voor burgers van 55 jaar of ouder.

(78)

Voorts hebben de retailprijsplafonds niet geleid tot een groter volume aan communicaties binnen de EU, en lijken zij nauwelijks negatieve gevolgen te hebben gehad voor de aanbieders. Sinds de inwerkingtreding van de maatregelen heeft geen enkele aanbieder van algemeen beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten om een afwijking verzocht. Bovendien bevestigen de resultaten van de op 19 mei 2023 afgesloten verkennende raadpleging over de toekomst van de elektronische-communicatiemarkt en de bijbehorende infrastructuur dat er een behoefte bestaat tot verlenging van de bestaande maatregelen.

(79)

Aangezien de wholesaleprijzen voor communicaties binnen de EU niet gereguleerd zijn en er geen overzicht is van de transitkosten, kan in dit stadium niet worden uitgesloten dat de retailprijzen zouden stijgen indien de maatregelen onmiddellijk werden opgeheven en dat de klanten blootgesteld zouden kunnen worden aan zeer hoge prijzen voor communicaties binnen de EU. Daarom wordt bij deze verordening een bepaling tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 ingevoerd om de toepassing van artikel 5 bis, lid 1, van die verordening te verlengen.

(80)

Teneinde echter de verschillen in retailprijzen tussen de tarieven voor communicaties binnen de EU en de tarieven voor binnenlandse spraak- (vaste en mobiele) en sms-communicatie weg te nemen, moeten aanbieders die vrijwillig besluiten geen toeslagen voor communicaties binnen de EU toe te passen, vanaf 1 januari 2025 worden vrijgesteld van de toepassing van de maximumretailprijzen, mits er een beleid inzake redelijk gebruik wordt gevoerd, zodat de consumenten sneller kunnen profiteren van gelijke retailprijzen voor binnenlandse communicaties en communicaties binnen de EU. Het beleid inzake redelijk gebruik zal worden gedefinieerd in een uitvoeringshandeling die de Commissie uiterlijk op 31 december 2024 moet vaststellen, na raadpleging van Berec.

(81)

Als tweede stap, vanaf 1 januari 2029, mogen aanbieders geen verschillende retailprijzen aanrekenen voor binnenlandse communicaties en communicaties binnen de EU. De verplichting voor aanbieders om aan die maatregel te voldoen is echter afhankelijk van de vaststelling van een aantal waarborgen voor de aanbieders inzake duurzaamheid, redelijk gebruik en fraudebestrijding. De Commissie moet dergelijke waarborgen uiterlijk op 30 juni 2028 vaststellen bij uitvoeringshandeling.

(82)

Voorts dient de volledige afschaffing van retailtoeslagen voor communicaties binnen de EU met ingang van 1 januari 2029 te worden voorafgegaan door een evaluatie van de regels inzake communicaties binnen de EU die de Commissie uiterlijk op 30 juni 2027 moet uitvoeren, na raadpleging van Berec.

(83)

In het kader van de evaluatie moet de Commissie, met de steun van Berec, het effect van de nieuwe maatregelen op consumenten en aanbieders beoordelen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de zich ontwikkelende marktdynamiek. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met de evolutie van de wholesalekosten, de trend van de retailprijzen van communicaties binnen de EU, de ontwikkeling van de consumentenvoorkeuren, de mogelijke gevolgen voor de nationale markten van het aanbieden van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, met name voor de retailprijzen die consumenten worden aangerekend, de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor de inkomsten van aanbieders, de omvang van het gebruik, de beschikbaarheid en het concurrentievermogen van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten of alternatieven voor communicaties binnen de EU en de ontwikkeling van tariefplannen voor communicaties binnen de EU.

(84)

De beoordeling zal de basis vormen voor de Commissie om uiterlijk op 30 juni 2028 een uitvoeringshandeling vast te stellen met de waarborgen voor de aanbieders inzake duurzaamheid, redelijk gebruik en fraudebestrijding. De beoordeling kan ook als basis dienen voor een eventueel wetgevingsvoorstel van de Commissie om de maatregelen zo nodig te wijzigen.

(85)

Met het oog op het verzamelen van gegevens en het monitoren, evalueren en rapporteren van de gevolgen van de regels voor communicaties binnen de EU, moeten de Commissie, Berec, de nationale regelgevende instanties en, in voorkomend geval, andere betrokken bevoegde autoriteiten alle bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie die door de aanbieders wordt gedeeld, als vertrouwelijk behandelen. De bescherming van vertrouwelijke informatie mag de bevoegde nationale instanties echter niet beletten dergelijke informatie tijdig uit te wisselen.

(86)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten de bij deze verordening ingevoerde maatregelen die van toepassing zijn op communicaties binnen de EU, beperkt zijn in de tijd en moeten zij uiterlijk op 30 juni 2032 aflopen. Een dergelijke verlenging moet de Commissie in staat stellen gegevens die relevant zijn voor het beoordelen van het effect van de maatregelen te verzamelen en te onderzoeken, en er tegelijkertijd voor zorgen dat kwetsbare consumenten worden beschermd tegen mogelijk buitensporige prijzen voor communicaties binnen de EU. Het vervallen van de maatregelen valt samen met de datum waarop Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad (20) verstrijkt.

(87)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening opgenomen maatregelen meteen kunnen worden toegepast, dient deze verordening in werking te treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening heeft tot doel de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit (very high capacity networks — VHC-netwerken) te faciliteren en te stimuleren door het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen en door een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken, zodat dergelijke netwerken sneller en goedkoper kunnen worden uitgerold.

2.   Indien een bepaling van deze verordening in strijd is met een bepaling van Richtlijn 2002/77/EG, (EU) 2018/1972 of (EU) 2022/2555, heeft de desbetreffende bepaling van die richtlijnen voorrang.

3.   In deze verordening worden minimumeisen vastgesteld voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen. De lidstaten kunnen in overeenstemming met het recht van de Unie maatregelen handhaven of invoeren die strikter of gedetailleerder zijn dan die minimumeisen, indien de maatregelen dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken.

4.   In afwijking van lid 3 van dit artikel handhaven de lidstaten de in dat lid bedoelde maatregelen niet, of voeren ze die niet in, met betrekking tot artikel 3, lid 5, eerste alinea, punten a) tot en met e), artikel 3, leden 7 en 10, artikel 4, lid 7, artikel 5, lid 2, tweede alinea, artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 2, en artikel 10, leden 7 en 8.

5.   Deze verordening laat de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de nationale veiligheid te beschermen en hun bevoegdheid om andere essentiële staatsfuncties te beschermen, waaronder het verdedigen van de territoriale integriteit van de staat en het handhaven van de openbare orde, onverlet.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities van Richtlijn (EU) 2018/1972 van toepassing, in het bijzonder de definities van “elektronischecommunicatienetwerk”, “netwerk met zeer hoge capaciteit”, “openbaar elektronischecommunicatienetwerk”, “netwerkaansluitpunt”, “bijbehorende faciliteiten”, “eindgebruiker”, “beveiliging van netwerken en diensten”, “toegang” en “exploitant”.

De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

1)

“netwerkexploitant”:

a)

een exploitant zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29), van Richtlijn (EU) 2018/1972;

b)

een onderneming die fysieke infrastructuur aanbiedt die tot doel heeft diensten te leveren op het gebied van:

i)

de productie, het transport of de distributie van:

gas;

elektriciteit, met inbegrip van openbare verlichting;

verwarming;

water, met inbegrip van de afvoer of verwerking van afval- en rioolwater, en drainagesystemen;

ii)

vervoer, met inbegrip van vervoer via spoorwegen, wegen, waaronder stadswegen, tunnels, havens en luchthavens;

2)

“publiekrechtelijke instantie”: een instantie die voldoet aan alle volgende kenmerken:

a)

zij is opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn;

b)

zij bezit rechtspersoonlijkheid;

c)

zij wordt geheel of grotendeels gefinancierd door nationale, regionale of lokale overheden of door andere publiekrechtelijke instanties of haar beheer staat onder toezicht van dergelijke overheden of instanties, of zij heeft een bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan waarvan de leden voor meer dan de helft door nationale, regionale of lokale overheden of andere publiekrechtelijke instanties zijn aangewezen;

3)

“overheidsinstantie”: een nationale, regionale of lokale overheid, een publiekrechtelijke instantie of een verband gevormd door een of meer van dergelijke overheden of een of meer van dergelijke publiekrechtelijke instanties;

4)

“fysieke infrastructuur”:

a)

elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, antenne-installaties, torens en palen, alsook gebouwen en de daken en delen van de gevels daarvan, of toegangen tot gebouwen, en elke andere voorziening, met inbegrip van straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden en tolpoorten, alsook bus- en tramhaltes en metro- en treinstations;

b)

wanneer die geen deel uitmaakt van een netwerk en eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties: gebouwen en de daken en delen van de gevels daarvan, of toegangen tot gebouwen, en elke andere voorziening, met inbegrip van straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden en tolpoorten, alsook bus- en tramhaltes en metro- en treinstations.

Kabels, met inbegrip van onbelicht glasvezel, alsook elementen van netwerken die worden gebruikt voor de voorziening van voor menselijke consumptie bestemd water zoals bedoeld in artikel 2, punt 1), van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad (21), zijn geen fysieke infrastructuur in de zin van deze verordening;

5)

“civiele werken”: elk product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat;

6)

“fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om er vaste en/of draadloze toegangsnetwerken in onder te brengen, voor zover die netwerken elektronischecommunicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het netwerkaansluitpunt;

7)

“binnenhuisglasvezelbekabeling”: glasvezelkabels op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd zijn om elektronischecommunicatiediensten te leveren en het toegangspunt van het gebouw te verbinden met het netwerkaansluitpunt;

8)

“glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om er glasvezelelementen in onder te brengen;

9)

“ingrijpende renovatiewerken”: civiele werken op de locatie van de eindgebruiker die de gehele fysieke binnenhuisinfrastructuur of een aanzienlijk deel daarvan structureel wijzigen en waarvoor naar nationaal recht een bouwvergunning is vereist;

10)

“vergunning”: een expliciet of impliciet besluit of een reeks expliciete of impliciete besluiten die gelijktijdig of achtereenvolgens door een of meer bevoegde autoriteiten worden genomen en die een onderneming uit hoofde van het nationale recht nodig heeft om bouwkundige of civieltechnische werken uit te voeren die nodig zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken;

11)

“toegangspunt”: een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn die aan te bieden, en waar het netwerk op de glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur kan worden aangesloten;

12)

“doorgangsrechten”: rechten zoals bedoeld in artikel 43, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972, die aan een exploitant zijn verleend om faciliteiten te installeren op, boven of onder openbare of particuliere eigendom voor de uitrol van VHC-netwerken en bijbehorende faciliteiten.

Artikel 3

Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

1.   Netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur voldoen op schriftelijk verzoek van een exploitant aan alle redelijke verzoeken om toegang tot die fysieke infrastructuur onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van de prijs, met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten. Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur voldoen ook onder niet-discriminerende voorwaarden aan alle redelijke verzoeken om toegang. In dergelijke schriftelijke verzoeken worden de elementen van de fysieke infrastructuur waartoe toegang wordt gevraagd, alsook een specifiek tijdschema, gespecificeerd. De lidstaten kunnen gedetailleerde voorschriften vaststellen met betrekking tot de administratieve aspecten van de verzoeken.

2.   Op verzoek van een exploitant onderhandelen rechtspersonen die in de eerste plaats actief zijn als huurders van grond of als houders van rechten — met uitzondering van eigendomsrechten — op grond waarop faciliteiten worden of zijn geïnstalleerd met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken, of die huurcontracten beheren namens grondeigenaren, en exploitanten te goeder trouw met elkaar over de toegang tot dergelijke grond, ook over de prijs, die indien passend de marktomstandigheden weerspiegelt, overeenkomstig het nationale overeenkomstenrecht.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde exploitanten en rechtspersonen stellen de nationale regelgevende instantie in kennis van de sluiting van de overeenkomstig de eerste alinea bereikte overeenkomsten, met inbegrip van de afgesproken prijs.

De lidstaten kunnen richtsnoeren verstrekken over de voorwaarden van dergelijke overeenkomsten, met inbegrip van de prijs, om het sluiten ervan te vergemakkelijken.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat eigenaren van particuliere commerciële gebouwen die geen eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een netwerkexploitant, op schriftelijk verzoek van een exploitant moeten voldoen aan redelijke verzoeken om toegang tot die gebouwen, met inbegrip van hun daken, met het oog op de installatie van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten onder billijke en redelijke voorwaarden en tegen een marktconforme prijs. Voorafgaand aan een dergelijk verzoek van de toegangverzoeker wordt aan alle volgende voorwaarden voldaan:

a)

het gebouw bevindt zich in een plattelands- of afgelegen gebied zoals gedefinieerd door de lidstaten;

b)

er is in het gebied waarvoor het verzoek om toegang wordt ingediend, geen VHC-netwerk beschikbaar van hetzelfde type — vast of mobiel — dat de toegangverzoeker voornemens is uit te rollen, en er is geen plan om een dergelijk netwerk uit te rollen op basis van de via het centrale informatiepunt verzamelde informatie die beschikbaar is op de datum van het verzoek;

c)

er is in het gebied waarvoor het verzoek om toegang is ingediend, geen fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van netwerkexploitanten of overheidsinstanties en in technisch opzicht geschikt is om er elementen van VHC-netwerken in onder te brengen.

De lidstaten kunnen een lijst vaststellen van categorieën commerciële gebouwen die om redenen van openbare veiligheid, defensie, veiligheid en gezondheid kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om aan een dergelijk verzoek om toegang te voldoen. Die lijst en de toe te passen criteria om die categorieën te identificeren, worden via een centraal informatiepunt bekendgemaakt.

4.   Bij het bepalen van billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van prijzen, voor het verlenen van toegang, en teneinde buitensporige prijzen te vermijden, houden netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur zo nodig ten minste rekening met het volgende:

a)

bestaande contracten en commerciële voorwaarden die zijn overeengekomen tussen exploitanten die toegang wensen en netwerkexploitanten of overheidsinstanties die toegang verlenen tot fysieke infrastructuur;

b)

de noodzaak om ervoor te zorgen dat aanbieders van toegang een eerlijke kans hebben om de kosten die zij maken bij het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur terug te verdienen, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden, bedrijfsmodellen en eventuele tariefstructuren die zijn ingesteld om een eerlijke kans op het terugverdienen van de kosten te bieden; in het geval van elektronischecommunicatienetwerken dient ook rekening gehouden te worden met corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd;

c)

eventuele bijkomende onderhouds- en aanpassingskosten die het gevolg zijn van het verlenen van toegang tot de desbetreffende fysieke infrastructuur;

d)

de gevolgen van de gevraagde toegang voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang, met inbegrip van investeringen in de fysieke infrastructuur waartoe toegang is gevraagd;

e)

in het specifieke geval van toegang tot fysieke infrastructuur van exploitanten, relevante richtsnoeren op grond van lid 13, en met name:

i)

de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel;

ii)

de noodzaak van een billijk rendement van investeringen en van een tijdschema voor dat rendement;

iii)

mogelijke effecten van de toegang op de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg op de prijzen en het rendement van investeringen;

iv)

de afschrijvingen van de netwerkvoorzieningen op het tijdstip van het verzoek om toegang;

v)

elke business case die ten grondslag lag aan de investering op het moment dat die werd gedaan, met name investeringen in de fysieke infrastructuur die wordt gebruikt voor het aanbieden van connectiviteit, en

vi)

alle eerder aan de toegangverzoeker geboden mogelijkheden om mee te investeren in de uitrol van de fysieke infrastructuur, met name op grond van artikel 76 van Richtlijn (EU) 2018/1972, of om die samen uit te rollen;

f)

wanneer gekeken wordt naar de behoefte van exploitanten aan een billijk rendement van investeringen dat de relevante marktomstandigheden weerspiegelt, wordt rekening gehouden met hun verschillende bedrijfsmodellen, met name in het geval van ondernemingen die in de eerste plaats bijbehorende faciliteiten aanbieden en fysieke toegang bieden aan meer dan één onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden.

5.   Netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur kunnen de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren op basis van een of meer van de volgende gronden:

a)

de fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht, is in technisch opzicht niet geschikt om er een van de in lid 1 bedoelde elementen van VHC-netwerken in onder te brengen;

b)

er is onvoldoende ruimte beschikbaar om er de in lid 1 bedoelde elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten in onder te brengen, ook nadat rekening is gehouden met de — voldoende onderbouwde — toekomstige behoefte aan ruimte van de aanbieder van toegang, bijvoorbeeld door te verwijzen naar algemeen beschikbare investeringsplannen of naar een consistent toegepast percentage capaciteit die voor toekomstige behoeften is gereserveerd, afgezet tegen de totale capaciteit van de fysieke infrastructuur;

c)

het bestaan van gerechtvaardigde redenen in verband met veiligheid, nationale veiligheid en volksgezondheid;

d)

het bestaan van naar behoren gerechtvaardigde redenen in verband met de integriteit en veiligheid van een netwerk, met name kritieke nationale infrastructuur;

e)

het bestaan van een naar behoren gerechtvaardigd risico van ernstige verstoring van de geplande elektronischecommunicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde fysieke infrastructuur worden verstrekt;

f)

de beschikbaarheid van levensvatbare alternatieve middelen voor passieve fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken, die geschikt zijn voor het aanbieden van VHC-netwerken en onder billijke en redelijke voorwaarden worden aangeboden door dezelfde netwerkexploitant of, in het specifieke geval van plattelands- of afgelegen gebieden waar een netwerk op wholesalebasis wordt geëxploiteerd en eigendom is van of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties, door de exploitant van een dergelijk netwerk.

6.   De lidstaten kunnen bepalen dat de netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur kunnen weigeren indien er levensvatbare alternatieve middelen zijn voor niet-discriminerende, actieve open wholesaletoegang tot VHC-netwerken die door dezelfde netwerkexploitant of overheidsinstantie worden aangeboden, op voorwaarde dat aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

a)

dergelijke alternatieve middelen voor wholesaletoegang worden aangeboden onder billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van de prijs;

b)

het uitrolproject van de verzoekende exploitant heeft betrekking op hetzelfde dekkingsgebied en er is geen ander glasvezelnetwerk dat de gebouwen van de eindgebruiker met elkaar verbindt voor het dekkingsgebied.

Dit lid is alleen van toepassing op de lidstaten waar een dergelijke gelijkwaardige mogelijkheid tot weigering wordt toegepast op 11 mei 2024, overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht.

7.   Indien de toegang wordt geweigerd zoals bedoeld in de leden 5 en 6, deelt de netwerkexploitant of overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur de toegangverzoeker schriftelijk de specifieke en gedetailleerde redenen voor die weigering mee binnen één maand na de datum van ontvangst van het volledige verzoek om toegang, behalve voor nationale kritieke infrastructuur, zoals gedefinieerd in het nationale recht, waarvoor in de mededeling van de weigering aan de toegangverzoeker geen specifieke en gedetailleerde redenen moeten worden gegeven.

8.   De lidstaten kunnen een instantie oprichten of aanwijzen om verzoeken om toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken tijdens de onderhandelingen over toegangsvoorwaarden, en de verstrekking van informatie via een centraal informatiepunt zoals bedoeld in artikel 12 te vergemakkelijken.

9.   Fysieke infrastructuur waarvoor reeds toegangsverplichtingen gelden die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd op grond van Richtlijn (EU) 2018/1972 of die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, is, zolang dergelijke toegangsverplichtingen van kracht zijn, niet onderworpen aan de verplichtingen van de leden 1, 4 en 5.

10.   Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur of bepaalde categorieën fysieke infrastructuur kunnen ervoor kiezen de leden 1, 4 en 5 niet op die fysieke infrastructuur of die categorieën fysieke infrastructuur toe te passen om redenen van architecturale, historische, religieuze of ecologische waarde of om redenen van openbare veiligheid, defensie, veiligheid en gezondheid. De lidstaten of, naargelang het geval, de regionale en lokale autoriteiten wijzen dergelijke fysieke infrastructuur of categorieën fysieke infrastructuur op hun grondgebied aan op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen. De lijst met categorieën fysieke infrastructuur en de criteria die worden toegepast om die te identificeren, worden via een centraal informatiepunt beschikbaar gesteld.

11.   Exploitanten hebben het recht toegang tot hun fysieke infrastructuur aan te bieden met het oog op de uitrol van andere netwerken dan elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten.

12.   Niettegenstaande lid 3 doet dit artikel geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van de fysieke infrastructuur indien de netwerkexploitant of de overheidsinstantie niet de eigenaar is, noch aan het eigendomsrecht van andere derden, zoals grondeigenaren en eigenaren van privé-eigendom, of, indien van toepassing, de rechten van huurders.

13.   Na raadpleging van belanghebbenden, de nationale instanties voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de betrokken sectoren en rekening houdend met algemeen gangbare beginselen en de specifieke situatie in de lidstaten, kan de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 4

Transparantie over fysieke infrastructuur

1.   Om overeenkomstig artikel 3 om toegang tot fysieke infrastructuur te kunnen verzoeken, heeft een exploitant het recht om op verzoek via een centraal informatiepunt elektronisch toegang te krijgen tot de volgende minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur:

a)

gegeorefereerde locatie en route;

b)

type en huidig gebruik van de infrastructuur;

c)

een contactpunt.

Dergelijke minimuminformatie is toegankelijk , onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden en in ieder geval uiterlijk tien werkdagen na de datum van indiening van het verzoek om toegang tot informatie. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan die termijn één keer worden verlengd met vijf werkdagen. Exploitanten die om toegang verzoeken, worden via een centraal informatiepunt in kennis gesteld van iedere verlenging van de termijn.

Elke exploitant die op grond van dit artikel om toegang tot informatie verzoekt, specificeert in welk geografisch gebied hij voornemens is elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten uit te rollen.

De toegang tot de minimuminformatie kan worden beperkt of geweigerd op voorwaarde dat dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van bepaalde gebouwen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de veiligheid van nationale kritieke infrastructuur, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

2.   Bovenop de in lid 1, eerste alinea, bedoelde minimuminformatie kunnen de lidstaten informatie over bestaande fysieke infrastructuur vragen, zoals informatie over het bezettingsniveau van de fysieke infrastructuur.

3.   Netwerkexploitanten en overheidsinstanties stellen ten minste de in lid 1 bedoelde minimuminformatie en, indien van toepassing, de in lid 2 bedoelde bijkomende informatie beschikbaar via een centraal informatiepunt en in elektronisch formaat, en elke actualisering van die informatie stellen zij onmiddellijk beschikbaar. Indien netwerkexploitanten of overheidsinstanties niet voldoen aan dit lid, kunnen de bevoegde autoriteiten verzoeken dat de ontbrekende in lid 1 bedoelde informatie binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van een dergelijk verzoek, in elektronische vorm beschikbaar wordt gesteld via een centraal informatiepunt, onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaten om sancties op te leggen aan netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur wegens niet-naleving van die verplichting.

4.   Gedurende een zo kort mogelijke overgangsperiode van ten hoogste twaalf maanden kunnen de lidstaten gemeenten met minder dan 3 500 inwoners vrijstellen van de in lid 3 bedoelde verplichting. De lidstaten stellen een stappenplan op met termijnen voor het beschikbaar stellen van de in lid 1 bedoelde minimuminformatie via een centraal informatiepunt in elektronisch formaat. Die vrijstellingen en de stappenplannen worden via een centraal informatiepunt bekendgemaakt. Tijdens die overgangsperiode zorgen die gemeenten ervoor dat de beschikbare informatie toegankelijk is voor exploitanten.

5.   Netwerkexploitanten en overheidsinstanties voldoen op specifiek schriftelijk verzoek van een exploitant aan redelijke verzoeken om specifieke elementen van hun fysieke infrastructuur ter plaatse te inspecteren. In dergelijke verzoeken worden de betrokken elementen van de fysieke infrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten gespecificeerd. Verzoeken om inspecties ter plaatse van de gespecificeerde elementen van de fysieke infrastructuur worden onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden ingewilligd binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek, met inachtneming van de in lid 1, vierde alinea, vastgestelde beperkingen. De lidstaten kunnen gedetailleerde voorschriften vaststellen met betrekking tot de administratieve aspecten van de verzoeken.

6.   De lidstaten kunnen, op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen, bepalen welke nationale kritieke infrastructuur zoals gedefinieerd in het nationale recht, of welke delen daarvan, niet onderworpen is (zijn) aan de verplichtingen van de leden 1, 3 en 5.

7.   De leden 1, 3 en 5 zijn niet van toepassing indien:

a)

de fysieke infrastructuur in technisch opzicht niet geschikt is voor de uitrol van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten;

b)

de verplichting tot het verstrekken van informatie over bepaalde bestaande soorten fysieke infrastructuur op grond van lid 1, eerste alinea, onevenredig zou zijn op basis van een door de lidstaten uitgevoerde kosten-batenanalyse en van overleg met belanghebbenden, of

c)

de fysieke infrastructuur niet onder de toegangsverplichtingen overeenkomstig artikel 3, lid 10, valt.

De rechtvaardiging, criteria en voorwaarden voor de toepassing van dergelijke uitzonderingen worden via een centraal informatiepunt bekendgemaakt en aan de Commissie meegedeeld.

8.   Exploitanten die op grond van dit artikel toegang tot informatie krijgen, nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid en handels- en bedrijfsgeheimen worden gewaarborgd. Daartoe houden zij de informatie vertrouwelijk en gebruiken zij die uitsluitend voor de uitrol van hun netwerken.

Artikel 5

Coördinatie van civiele werken

1.   Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, alsook netwerkexploitanten, hebben het recht met exploitanten te onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken, met inbegrip van de verdeling van de kosten, met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten.

2.   Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, alsook netwerkexploitanten, die direct of indirect civiele werken uitvoeren of voornemens zijn direct of indirect civiele werken uit te voeren die geheel of gedeeltelijk met overheidsmiddelen worden gefinancierd, voldoen aan elk redelijk schriftelijk verzoek van exploitanten om die civiele werken onder transparante en niet-discriminerende voorwaarden te coördineren met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten. De lidstaten kunnen gedetailleerde voorschriften vaststellen met betrekking tot de administratieve aspecten van het verzoek.

Verzoeken om coördinatie van civiele werken worden ingewilligd, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de coördinatie van civiele werken brengt voor de netwerkexploitant of de overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over fysieke infrastructuur, die de betrokken civiele werken oorspronkelijk had gepland geen niet-recupereerbare extra kosten met zich mee, met inbegrip van de kosten als gevolg van extra vertragingen, onverminderd de mogelijkheid van de betrokken partijen om overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten;

b)

de netwerkexploitant of de overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over fysieke infrastructuur die de civiele werken oorspronkelijk heeft gepland, behoudt de controle over de coördinatie van de werken;

c)

het verzoek wordt zo spoedig mogelijk ingediend en, indien voor de civiele werken een vergunning nodig is, ten minste één maand vóór de indiening van het definitieve project bij de instanties die vergunningen afgeven.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat verzoeken om coördinatie van civiele werken die worden gedaan door een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden aan een onderneming die eigendom is van of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties en die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, als onredelijk kunnen worden beschouwd indien de civiele werken bijdragen tot de uitrol van VHC-netwerken, op voorwaarde dat die VHC-netwerken zich in plattelands- of afgelegen gebieden bevinden, eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, en op wholesalebasis worden geëxploiteerd.

4.   Een verzoek om coördinatie van civiele werken dat is ingediend door een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, en dat is gericht aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden, kan als onredelijk worden beschouwd indien aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het verzoek heeft betrekking op een gebied dat het voorwerp is geweest van een van de volgende zaken:

i)

een prognose van het bereik van breedbandnetwerken, met inbegrip van VHC-netwerken op grond van artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

ii)

een uitnodiging om het voornemen kenbaar te maken om VHC-netwerken uit te rollen op grond van artikel 22, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/1972;

iii)

een openbare raadpleging bij de toepassing van staatssteunregels van de Unie;

b)

de verzoekende onderneming heeft geen blijk gegeven van haar voornemen om in het onder punt a) bedoelde gebied VHC-netwerken uit te rollen in een van de recentste van de in dat punt genoemde procedures voor de periode waarin het verzoek om coördinatie is ingediend.

Indien een verzoek om coördinatie op grond van de eerste alinea als onredelijk wordt beschouwd, rolt de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is die aan te bieden en die de coördinatie van civiele werken weigert, fysieke infrastructuur uit met voldoende capaciteit om aan mogelijke toekomstige redelijke behoeften voor toegang door derden te voldoen.

5.   De lidstaten kunnen, op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen, bepalen welke soorten civiele werken worden geacht van beperkte omvang te zijn, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, of verband houden met nationale kritieke infrastructuur, en kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om civiele werken te coördineren op grond van lid 2. De rechtvaardiging, criteria en voorwaarden voor de toepassing van uitzonderingen voor dergelijke soorten civiele werken worden bekendgemaakt via een centraal informatiepunt.

De lidstaten kunnen besluiten dat overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur en netwerkexploitanten de leden 2 en 4 niet mogen toepassen op soorten civiele werken die verband houden met nationale kritieke infrastructuur of om redenen van nationale veiligheid die op grond van de eerste alinea van dit lid door de lidstaten zijn vastgesteld.

Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur en netwerkexploitanten kunnen besluiten de leden 2 en 4 niet toe te passen op soorten werken waarvan de lidstaten op grond van de eerste alinea van dit lid hebben vastgesteld dat de omvang beperkt is.

6.   Uiterlijk op 12 november 2025 verstrekt Berec, na raadpleging van de belanghebbenden, de nationale instanties voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de relevante sectoren, naargelang het geval, en rekening houdend met beproefde beginselen en de specifieke situatie van elke lidstaat, in nauwe samenwerking met de Commissie, richtsnoeren voor de toepassing van dit artikel, met name met betrekking tot:

a)

de verdeling van de kosten in verband met de coördinatie van civiele werken zoals bedoeld in lid 1;

b)

de criteria waaraan de organen voor geschillenbeslechting zich moeten houden bij de beslechting van geschillen die binnen het toepassingsgebied van dit artikel vallen, en

c)

de criteria voor het waarborgen van voldoende capaciteit om te voorzien in voorzienbare redelijke behoeften in de toekomst indien de coördinatie van civiele werken op grond van lid 4 wordt geweigerd.

Artikel 6

Transparantie over geplande civiele werken

1.   Met het oog op onderhandelingen over overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van civiele werken zoals bedoeld in artikel 5, stelt elke netwerkexploitant en elke overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over fysieke infrastructuur via een centraal informatiepunt de volgende minimuminformatie in elektronische vorm beschikbaar:

a)

de gegeorefereerde locatie en het type werken;

b)

de elementen van de betrokken fysieke infrastructuur;

c)

de datum waarop de werken naar verwachting zullen aanvangen en de duur ervan;

d)

de geraamde datum voor de indiening van het definitieve project bij de bevoegde autoriteiten met het oog op het verkrijgen van vergunningen, indien van toepassing;

e)

een contactpunt.

De netwerkexploitant en de overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over fysieke infrastructuur zorgen ervoor dat de in de eerste alinea bedoelde informatie voor geplande civiele werken in verband met zijn fysieke infrastructuur correct en actueel is en onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld via een centraal informatiepunt, zodra de netwerkexploitant over de informatie beschikt voor zijn geplande civiele werkzaamheden in de komende zes maanden en, in ieder geval en indien een vergunning wordt beoogd, uiterlijk twee maanden voordat de vergunningsaanvraag voor het eerst bij de bevoegde autoriteiten wordt ingediend.

Exploitanten hebben het recht om op gemotiveerd verzoek via een centraal informatiepunt toegang te krijgen tot de in de eerste alinea bedoelde minimuminformatie in elektronische vorm. In het verzoek om toegang tot informatie wordt vermeld in welk gebied de verzoekende exploitant voornemens is elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek om toegang tot informatie wordt de gevraagde informatie onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden beschikbaar gesteld. In naar behoren gemotiveerde gevallen kan die termijn één keer worden verlengd met vijf werkdagen. De toegang tot de minimuminformatie mag alleen worden beperkt of geweigerd indien dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de veiligheid van kritieke infrastructuur, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, of om redenen van vertrouwelijkheid of handels- en bedrijfsgeheimen.

2.   De lidstaten kunnen, op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen, bepalen welke soorten civiele werken worden geacht van beperkte omvang te zijn, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte of duur, of verband houden met nationale kritieke infrastructuur, en welke noodsituaties of redenen van nationale veiligheid rechtvaardigen dat de verplichting om de minimuminformatie beschikbaar te stellen niet van toepassing is op grond van lid 1. De rechtvaardiging, criteria en voorwaarden voor de toepassing van uitzonderingen voor dergelijke soorten civiele werken worden bekendgemaakt via een centraal informatiepunt.

De lidstaten kunnen besluiten dat overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur en netwerkexploitanten lid 1 niet mogen toepassen op soorten civiele werken die verband houden met nationale kritieke infrastructuur of om redenen van nationale veiligheid die op grond van de eerste alinea van dit lid door de lidstaten zijn vastgesteld.

Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur en netwerkexploitanten kunnen besluiten lid 1 niet toe te passen op informatie over soorten civiele werken die beperkt zijn in omvang en om de door de lidstaten op grond van de eerste alinea van dit lid vastgestelde noodredenen.

Artikel 7

Procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten

1.   De bevoegde autoriteiten mogen de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten niet onnodig beperken of belemmeren. De lidstaten stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten, op het gehele nationale grondgebied consistent zijn.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen via een centraal informatiepunt in elektronische vorm alle informatie beschikbaar over de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten, die worden toegekend via administratieve procedures, alsook alle informatie over vrijstellingen van sommige of alle vergunningen of doorgangsrechten die uit hoofde van Unierecht of nationaal recht vereist zijn en manieren om aanvragen in elektronische vorm in te dienen en informatie over de status van de aanvraag op te vragen.

3.   Elke exploitant heeft het recht om via een centraal informatiepunt in elektronische vorm aanvragen voor alle noodzakelijke vergunningen of verlengingen daarvan, of doorgangsrechten in te dienen en informatie over de status van zijn aanvraag op te vragen. De lidstaten kunnen voor het opvragen van die informatie gedetailleerde procedures vaststellen.

4.   Aanvragen voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, waarvoor de minimuminformatie niet op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld door dezelfde exploitant die de vergunning aanvraagt, mogen binnen 15 werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteiten worden afgewezen.

5.   De bevoegde autoriteiten verlenen of weigeren vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, binnen vier maanden na de datum van ontvangst van een volledige vergunningsaanvraag.

De bevoegde autoriteiten bepalen binnen 20 werkdagen na ontvangst van een aanvraag voor vergunningen of doorgangsrechten of die volledig is. De bevoegde autoriteiten verzoeken de aanvrager binnen die termijn om ontbrekende informatie te verstrekken. De vaststelling door de bevoegde autoriteit dat de vergunningsaanvraag volledig is, mag niet leiden tot opschorting of onderbreking van de totale periode van vier maanden voor het onderzoek van de vergunningsaanvraag, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

De eerste en tweede alinea doen geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure en die van toepassing zijn op de vergunningsprocedure, met inbegrip van beroepsprocedures, in overeenstemming met Unierecht of met nationaal recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, en doen geen afbreuk aan de regels die de aanvrager aanvullende rechten verlenen of tot doel hebben de snelst mogelijke verlening van vergunningen te garanderen.

De lidstaten bepalen en publiceren via een centraal informatiepunt op voorhand de redenen waarom de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen ambtshalve de in de eerste alinea van dit lid en in lid 6 bedoelde termijnen kan verlengen.

Een verlenging moet zo kort mogelijk zijn en mag niet langer zijn dan vier maanden tenzij dat nodig is om te kunnen voldoen aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure en die van toepassing zijn op de vergunningsprocedure, met inbegrip van beroepsprocedures, in overeenstemming met het Unierecht of met het nationaal recht dat in overeenstemming is met het Unierecht.

Er wordt niet om verlenging gevraagd om ontbrekende informatie te verkrijgen die de bevoegde autoriteit niet op grond van de tweede alinea van dit lid bij de aanvrager heeft gevraagd.

Elke weigering van een vergunning of een doorgangsrecht wordt naar behoren gemotiveerd op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

6.   Indien naast vergunningen doorgangsrechten op, over of onder openbaar of, indien van toepassing, particulier eigendom, met de voorafgaande toestemming van de eigenaar of overeenkomstig het nationale recht, nodig zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten, verlenen de bevoegde autoriteiten, in afwijking van artikel 43, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/1972, dergelijke doorgangsrechten binnen de termijn van vier maanden of binnen de bij het nationaal recht vastgelegde termijn indien die korter is, na de datum van ontvangst van de volledige aanvraag, tenzij er sprake is van onteigening.

7.   De bevoegde autoriteiten kunnen de vergunning verlengen die is verleend aan een exploitant voor civiele werken die nodig zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten wanneer de civiele werken vanwege objectief gerechtvaardigde redenen niet van start konden gaan of voltooid konden worden binnen de geldigheidsduur van de vergunning. De vergunning wordt verlengd zonder aanvullende procedurele eisen voor de exploitanten.

8.   De lidstaten mogen onder andere vergunningen eisen voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten op gebouwen of locaties met architecturale, historische, religieuze of milieuwaarde die beschermd zijn overeenkomstig het nationale recht of indien dat noodzakelijk is om redenen van openbare veiligheid, veiligheid van kritieke infrastructuur of om milieuredenen.

9.   Voor vergunningen, met uitzondering van doorgangsrechten, die vereist zijn voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten, worden geen vergoedingen of heffingen in rekening gebracht die hoger zijn dan de administratieve kosten zoals mutatis mutandis bepaald in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

10.   De Commissie monitort de toepassing van dit artikel in de lidstaten. Daartoe brengen de lidstaten om de drie jaar verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van dit artikel en over de vraag of aan de daarin genoemde voorwaarden is voldaan.

11.   De in dit artikel vastgestelde procedure is van toepassing onverminderd artikel 57 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

12.   Dit artikel laat de mogelijkheid van de lidstaten onverlet om verdere bepalingen voor de bevoegde autoriteiten in te voeren om de vergunningsprocedure te versnellen.

Artikel 8

Uitblijven van een beslissing over de vergunningsaanvraag

1.   Indien de bevoegde autoriteit binnen de in artikel 7, lid 5, bedoelde toepasselijke termijn geen beslissing neemt, wordt de vergunning geacht te zijn verleend na het verstrijken van die termijn.

De eerste alinea is van toepassing mits de vergunningsprocedure geen betrekking heeft op doorgangsrechten. De exploitant of een betrokken partij heeft het recht om de bevoegde autoriteit te verzoeken om een schriftelijke bevestiging wanneer de vergunning impliciet is verleend.

De lidstaten waarborgen dat elke betrokken derde partij het recht heeft om zich in de administratieve procedure te mengen en de beslissing tot verlening van de vergunning aan te vechten.

2.   De lidstaten kunnen van lid 1 van dit artikel afwijken indien ten minste een van de volgende rechtsmiddelen beschikbaar is voor de desbetreffende vergunningsprocedure:

a)

de exploitant die schade heeft geleden als gevolg van niet-naleving door de bevoegde autoriteit van de overeenkomstig artikel 7, lid 5, vastgestelde toepasselijke termijn, heeft het recht schadevergoeding te vorderen, overeenkomstig het nationale recht;

b)

de exploitant kan de zaak doorverwijzen naar een rechtbank of een toezichthoudende instantie.

3.   In geval van een afwijking op grond van lid 2 van dit artikel zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de bevoegde autoriteit of een andere door die lidstaat aangewezen instantie, na het verstrijken van de overeenkomstig artikel 7, lid 5, vastgestelde termijn en onverminderd het recht van de exploitant om onmiddellijk verhaal te halen overeenkomstig lid 2 van dit artikel, de aanvrager zonder onnodige vertraging, op verzoek van de exploitant of op eigen initiatief, uitnodigt voor een ontmoeting met het oog op de vaststelling van een besluit over de vergunningsaanvraag. De ontmoeting vindt uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek door de bevoegde autoriteit plaats. Na de ontmoeting verstrekt de bevoegde autoriteit zonder onnodige vertraging een schriftelijk verslag van de bespreking met de standpunten van de betrokken partijen en aan de exploitant een datum waarop een beslissing over de vergunningsaanvraag moet worden bekendgemaakt.

Artikel 9

Vrijstellingen van vergunningsprocedures

1.   Civiele werken die bestaan uit een van de volgende zaken zijn niet onderworpen aan een vergunningsprocedure in de zin van artikel 7, tenzij een dergelijke vergunning vereist is overeenkomstig andere rechtshandelingen van de Unie:

a)

reparatie- en onderhoudswerken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte, impact en duur;

b)

beperkte technische verbeteringen van bestaande werken of installaties, met beperkte impact;

c)

kleinschalige civiele werken van beperkte omvang, bijvoorbeeld in termen van waarde, grootte, impact of duur, die vereist zijn voor de uitrol van VHC-netwerken.

2.   Op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen wijzen de lidstaten de soorten civiele werken aan waarop lid 1 van toepassing is. Informatie over dergelijke soorten civiele werken wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt.

3.   In afwijking van lid 1 en volgens de procedure van lid 2 kunnen de bevoegde autoriteiten in de volgende situaties vergunningen eisen voor de uitrol van elementen van VHC-netwerken of bijbehorende faciliteiten:

a)

voor fysieke infrastructuur of bepaalde categorieën fysieke infrastructuur die worden beschermd om redenen van architecturale, historische, religieuze of milieuwaarde, of om andere redenen beschermd worden overeenkomstig het nationale recht, of

b)

indien nodig om redenen van openbare veiligheid, defensie, veiligheid, milieu of volksgezondheid, of om kritieke infrastructuur te beschermen.

4.   De lidstaten kunnen van exploitanten die voornemens zijn onder dit artikel vallende civiele werken uit te voeren, eisen dat zij de bevoegde autoriteiten vóór het begin van de werken in kennis stellen van hun voornemen om met de civiele werken te beginnen.

Die kennisgeving omvat niet meer dan een verklaring van de exploitant dat hij voornemens is met de civiele werken te beginnen en minimuminformatie die nodig is om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen te beoordelen of die werken onder de in lid 3 bedoelde afwijking vallen. Die minimuminformatie omvat ten minste de datum waarop de civiele werken naar verwachting van start zullen gaan, de duur ervan, de contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de werken en het gebied waarop de werken betrekking hebben.

Artikel 10

Fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling

1.   Alle nieuwe gebouwen en gebouwen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, waarvoor na 12 februari 2026 bouwvergunningen zijn aangevraagd, worden uitgerust met een glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, met inbegrip van aansluitingen tot het fysieke punt waar de eindgebruiker verbinding maakt met het openbare netwerk.

2.   Alle nieuwe meergezinswoningen of meergezinswoningen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, waarvoor na 12 februari 2026 bouwvergunningen zijn aangevraagd, worden met een toegangspunt uitgerust.

3.   Uiterlijk op 12 februari 2026 worden alle gebouwen, met inbegrip van elementen daarvan die gemeenschappelijk eigendom zijn, die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Richtlijn 2010/31/EU, uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, met inbegrip van aansluitingen tot het fysieke punt waar de eindgebruiker verbinding maakt met het openbare netwerk, indien dat de kosten van de renovatiewerken niet onevenredig verhoogt en indien dat technisch haalbaar is. Alle meergezinswoningen die het voorwerp uitmaken van ingrijpende renovatiewerken, worden ook uitgerust met een toegangspunt.

4.   Uiterlijk op 12 november 2025 stellen de lidstaten, in overleg met de belanghebbende partijen en op basis van de beste praktijken van de sector, de relevante normen of technische specificaties vast die nodig zijn voor de uitvoering van de leden 1, 2 en 3. Die normen of technische specificaties maken op eenvoudige wijze gewone onderhoudsactiviteiten mogelijk voor de afzonderlijke glasvezelbekabeling die door elke exploitant wordt gebruikt om VHC-netwerkdiensten te leveren, en moeten ten minste het volgende omvatten:

a)

de specificaties van het toegangspunt van het gebouw en de specificaties van de glasvezelinterface;

b)

de kabelspecificaties;

c)

de contactdoosspecificaties;

d)

de specificaties van leidingen of microducts;

e)

de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen;

f)

de minimale buigradius;

g)

technische specificaties voor de installatie van de bekabeling.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de in lid 4 bedoelde normen of technische specificaties worden nageleefd. Om de naleving ervan aan te tonen, stellen de lidstaten procedures vast die een inspectie ter plaatse van de gebouwen of een representatieve steekproef daarvan kunnen omvatten.

6.   Gebouwen die overeenkomstig dit artikel zijn uitgerust, komen op vrijwillige basis en volgens de door de lidstaten vastgestelde procedures in aanmerking voor een “glasvezelklaar”-label, indien de lidstaten ervoor hebben gekozen een dergelijk label in te voeren.

7.   De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op bepaalde categorieën gebouwen indien de naleving van die leden onevenredig is wat betreft de kosten voor individuele of gezamenlijke eigenaren op basis van objectieve elementen. De lidstaten wijzen dergelijke categorieën gebouwen aan op basis van naar behoren gerechtvaardigde en evenredige redenen.

8.   De lidstaten wijzen op basis van naar behoren gemotiveerde en evenredige redenen de soorten gebouwen aan, zoals specifieke categorieën monumenten, historische gebouwen, militaire gebouwen en gebouwen die worden gebruikt voor nationaleveiligheidsdoeleinden, zoals gedefinieerd in het nationale recht, die moeten worden vrijgesteld van de verplichtingen van de leden 1, 2 en 3 of waarop die verplichtingen met passende technische aanpassingen van toepassing moeten zijn. Informatie over dergelijke categorieën gebouwen wordt via een centraal informatiepunt bekendgemaakt.

Artikel 11

Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

1.   Met inachtneming van lid 3 en onverminderd de eigendomsrechten heeft elke aanbieder van openbare elektronischecommunicatienetwerken het recht zijn netwerk op eigen kosten uit te rollen tot aan het toegangspunt.

2.   Met inachtneming van lid 3 heeft elke aanbieder van openbare elektronischecommunicatienetwerken het recht om toegang te krijgen tot bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur met het oog op de uitrol van elementen van VHC-netwerken indien duplicatie technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is.

3.   Elke houder van een recht om gebruik te maken van het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur voldoet aan alle redelijke schriftelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken om toegang te krijgen tot het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs, indien passend. De lidstaten kunnen gedetailleerde voorschriften vaststellen met betrekking tot de administratieve aspecten van het verzoek.

4.   Bij gebrek aan beschikbare glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur heeft elke aanbieder van openbare elektronischecommunicatienetwerken het recht zijn netwerk in de gebouwen van de abonnee aan te sluiten, mits de eigenaar en/of de abonnee daarmee instemt, overeenkomstig het nationale recht, met behulp van de bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur, in de mate waarin die beschikbaar en toegankelijk is uit hoofde van lid 3, en de gevolgen voor het privé-eigendom van derden tot een minimum beperkt blijven.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het eigendomsrecht van de eigenaar van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur indien de houder van een recht om gebruik te maken van dat toegangspunt of die infrastructuur niet de eigenaar ervan is, noch aan het eigendomsrecht van derden, zoals grondeigenaren en eigenaren van gebouwen.

6.   Uiterlijk op 12 november 2025 publiceert Berec, na raadpleging van de belanghebbenden, de nationale instanties voor geschillenbeslechting en andere bevoegde organen of agentschappen van de Unie in de relevante sectoren, naargelang het geval, en rekening houdend met beproefde beginselen en de afzonderlijke situaties van de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie richtsnoeren over de voorwaarden voor toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur, onder andere over de toepassing van billijke en redelijke voorwaarden, en de criteria waar de nationale instanties voor geschillenbeslechting zich aan moeten houden bij de beslechting van geschillen.

Artikel 12

Digitalisering van centrale informatiepunten

1.   De centrale informatiepunten stellen passende digitale instrumenten ter beschikking, zoals webportalen, databanken, digitale platforms of digitale applicaties, om de online uitoefening van alle rechten en de naleving van alle verplichtingen uit hoofde van deze verordening mogelijk te maken.

2.   De lidstaten kunnen verschillende bestaande of nieuw ontwikkelde digitale instrumenten ter ondersteuning van de in lid 1 bedoelde centrale informatiepunten onderling verbinden of geheel of gedeeltelijk integreren, naargelang het geval, om te voorkomen dat er nog meer digitale instrumenten worden ontwikkeld.

3.   De lidstaten zetten een centraal nationaal digitaal toegangspunt op, bestaande uit een gemeenschappelijke gebruikersinterface die zorgt voor een naadloze toegang tot de gedigitaliseerde centrale informatiepunten.

4.   De lidstaten zorgen voor voldoende technische, financiële en personele middelen om de uitrol en de digitalisering van de centrale informatiepunten te ondersteunen.

Artikel 13

Geschillenbeslechting

1.   Onverminderd de mogelijkheid om een zaak aan een rechter voor te leggen, heeft elke partij het recht om aan de op grond van artikel 14 opgerichte bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting een geschil voor te leggen dat kan ontstaan:

a)

wanneer de toegang tot bestaande infrastructuur wordt geweigerd of er binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om toegang uit hoofde van artikel 3 geen overeenstemming is bereikt over specifieke voorwaarden, ook wat betreft de prijs;

b)

in verband met de in de artikelen 4 en 6 vastgestelde rechten en verplichtingen, ook indien de gevraagde informatie niet wordt verstrekt binnen de toepasselijke termijnen;

c)

wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek tot coördinatie van civiele werken overeenstemming is bereikt over de coördinatie van die werken op grond van artikel 5, lid 2, of

d)

wanneer niet binnen één maand na de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang een akkoord is bereikt over de toegang tot de in artikel 11, lid 2 of lid 3, bedoelde fysieke binnenhuisinfrastructuur.

De lidstaten kunnen bepalen dat in geval van geschillen zoals bedoeld in lid 1, punten a) en d), indien de entiteit van waaruit de exploitant om toegang heeft verzocht ook de entiteit is die het recht heeft om het doorgangsrecht te verlenen voor het onroerend goed waarop, waarin of waaronder het voorwerp van het verzoek om toegang zich bevindt, de bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting ook bevoegd is geschillen betreffende het doorgangsrecht te beslechten.

2.   Met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en de beginselen in de desbetreffende richtsnoeren van de Commissie of de desbetreffende richtsnoeren van Berec neemt de in lid 1 bedoelde nationale instantie voor geschillenbeslechting een bindend besluit om het geschil op te lossen:

a)

binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punt a), bedoelde geschillen;

b)

binnen één maand na de datum van ontvangst van het verzoek om geschillenbeslechting, met betrekking tot de in lid 1, punten b), c) en d), bedoelde geschillen.

Die termijnen kunnen slechts in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden worden verlengd.

3.   Wat de in lid 1, punten a), c) en d), bedoelde geschillen betreft, kan de beslissing van de nationale instantie voor geschillenbeslechting bestaan uit de vaststelling van billijke en redelijke voorwaarden, met inbegrip van de prijs, indien van toepassing.

4.   De instanties voor geschillenbeslechting maken hun besluiten bekend, met inachtneming van het vertrouwelijkheidsbeginsel en het beginsel van de bescherming van het bedrijfsgeheimen. Het centrale informatiepunt zorgt voor toegang tot de besluiten die door de instanties voor geschillenbeslechting worden bekendgemaakt.

Indien het geschil betrekking heeft op toegang tot de infrastructuur van een exploitant en de nationale instantie voor geschillenbeslechting de nationale regelgevende instantie is, wordt indien passend rekening gehouden met de doelstellingen die in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/1972 zijn uiteengezet.

5.   Dit artikel vormt een aanvulling op en doet geen afbreuk aan de rechtsmiddelen en procedures overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Artikel 14

Bevoegde instanties

1.   De lidstaten richten een of meer bevoegde instanties op of wijzen die aan om de taken uit te voeren die overeenkomstig artikel 13, lid 1, aan de nationale instantie voor geschillenbeslechting zijn toegewezen (de “nationale instantie voor geschillenbeslechting”).

2.   De nationale instantie voor geschillenbeslechting is juridisch onderscheiden en functioneel onafhankelijk van elke netwerkexploitant en elke overheidsinstantie die eigenaar is van of zeggenschap heeft over de fysieke infrastructuur die bij het geschil betrokken is. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over netwerkexploitanten behouden, zorgen voor een effectieve structurele scheiding tussen enerzijds de functies die verband houden met de nationale procedures voor geschillenbeslechting en die van het centrale informatiepunt en anderzijds activiteiten die verband houden met eigendom of zeggenschap.

De nationale instanties voor geschillenbeslechting handelen onafhankelijk en objectief, en vragen of aanvaarden geen instructies van andere instanties wanneer zij over de hun voorgelegde geschillen besluiten. Dat vormt geen beletsel voor toezicht overeenkomstig het nationale recht. Alleen de bevoegde beroepsinstanties zijn bevoegd om besluiten van de nationale instanties voor geschillenbeslechting te schorsen of ongedaan te maken.

3.   De nationale instantie voor geschillenbeslechting mag vergoedingen vragen om de kosten voor de uitvoering van de haar toegewezen taken te dekken.

4.   Alle bij een geschil betrokken partijen werken volledig mee met de nationale instantie voor geschillenbeslechting.

5.   De functies van een centraal informatiepunt zoals bedoeld in de artikelen 3 tot en met 10 en de artikelen 12 en 13 worden uitgeoefend door een of meer bevoegde instanties die door de lidstaten zijn aangewezen op nationaal, regionaal of lokaal niveau, naargelang het geval. Om de kosten voor de uitoefening van die functies te dekken, mogen vergoedingen voor het gebruik van de centrale informatiepunten worden gevraagd.

6.   De eerste alinea van lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de bevoegde instanties die de functies van een centraal informatiepunt vervullen.

7.   De bevoegde instanties oefenen hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uit. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over voldoende technische, financiële en personele middelen beschikken om de hun toegewezen taken uit te voeren.

8.   De lidstaten maken de taken van elke bevoegde instantie via een centraal informatiepunt bekend, met name indien die taken aan meer dan een bevoegde instantie zijn toegewezen of indien de toegewezen taken zijn gewijzigd. Indien passend plegen de bevoegde instanties overleg en werken zij samen bij aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

9.   De lidstaten delen de Commissie de gegevens mede van elke bevoegde instantie die zij in overeenstemming met dit artikel hebben aangewezen voor het uitvoeren van de taken uit hoofde van deze verordening en hun respectieve verantwoordelijkheden alsook eventuele wijzigingen daarvan, vóór de datum waarop de aanwijzing of wijziging in werking treedt.

10.   Tegen elk besluit van een bevoegde instantie kan overeenkomstig het nationale recht beroep worden ingesteld bij een volledig onafhankelijke beroepsinstantie, met inbegrip van een rechterlijke instantie. Artikel 31 van Richtlijn (EU) 2018/1972 is van overeenkomstige toepassing op elk beroep op grond van dit lid.

Het recht op beroep overeenkomstig de eerste alinea laat het recht van de partijen om het geschil voor te leggen aan de bevoegde nationale rechter onverlet.

Artikel 15

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en van een bindend besluit dat op grond van deze verordening door de in artikel 14 bedoelde bevoegde instanties is genomen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten passend, doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 16

Verslag en monitoring

1.   Uiterlijk op 12 mei 2028 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering van deze verordening. Het verslag bevat een samenvatting van de gevolgen van de in deze verordening uiteengezette maatregelen en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met inbegrip van de vraag of en hoe deze verordening verder kan bijdragen tot de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen in Besluit (EU) 2022/2481.

Het verslag bevat ontwikkelingen in verband met het toepassingsgebied van deze verordening die een mogelijk effect hebben op de vooruitgang in de richting van een snelle en uitgebreide uitrol van VHC-netwerken in plattelands-, insulaire en afgelegen gebieden, zoals eilanden en bergachtige en dunbevolkte gebieden, alsook op de ontwikkeling van de markt voor telecommastinfrastructuur, en op het gebruik van verschillende backhauloplossingen, waaronder van backhauldiensten per satelliet bij digitale hogesnelheidsverbindingen.

2.   Daartoe kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken, die zonder onnodige vertraging moet worden verstrekt. In het bijzonder stellen de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, via het uit hoofde van artikel 118 van Richtlijn (EU) 2018/1972 ingestelde Comité voor communicatie, uiterlijk op 12 november 2025 indicatoren vast voor een adequaat toezicht op de toepassing van deze verordening en het mechanisme om te zorgen voor periodieke gegevensverzameling en verslaglegging daarover aan de Commissie.

Artikel 17

Wijzigingen van Verordening (EU) 2015/2120

Verordening (EU) 2015/2120 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

“5)

“nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst”: een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7), van Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

6)

“binnenlandse communicaties”: elke nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst vanuit de lidstaat van de binnenlandse aanbieder van de consument naar een vast of mobiel nummer van het nationale nummerplan van diezelfde lidstaat;

7)

“communicaties binnen de EU”: elke nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst vanuit de lidstaat van de binnenlandse aanbieder van de consument naar een vast of mobiel nummer van het nationale nummerplan van een andere lidstaat.

(*1)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).”."

2)

Aan artikel 5 bis worden de volgende leden toegevoegd:

“7.   Met ingang van 1 januari 2029 passen aanbieders geen verschillende retailprijzen toe op consumenten voor binnenlandse communicaties en communicaties binnen de EU, op voorwaarde dat technische voorschriften inzake waarborgen zoals duurzaamheid, eerlijk gebruik en fraudebestrijdingsmaatregelen worden vastgesteld. Uiterlijk op 30 juni 2028 stelt de Commissie, na raadpleging van Berec, een uitvoeringshandeling vast waarin die technische voorschriften worden vastgelegd overeenkomstig de in artikel 5 ter bedoelde onderzoeksprocedure.

8.   Met ingang van 1 januari 2025 kunnen aanbieders op vrijwillige basis voldoen aan de in lid 7 vastgestelde verplichting om geen verschillende retailprijzen toe te passen. Die aanbieders worden vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde verplichtingen, met inachtneming van het beleid inzake eerlijk gebruik, teneinde de voordelen van gelijke retailprijzen voor binnenlandse communicaties en communicaties binnen de EU voor consumenten eerder te realiseren. Daartoe stelt de Commissie, na raadpleging van Berec, uiterlijk op 31 december 2024 een uitvoeringshandeling vast inzake eerlijk gebruik, op basis van normale gebruikspatronen en fraudebestrijdingsmaatregelen. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5 ter, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.   Uiterlijk op 30 juni 2027 en na raadpleging van Berec evalueert de Commissie dit artikel en op basis van de beoordeling van het effect ervan kan de Commissie indien passend besluiten een wetgevingsvoorstel in te dienen om het artikel te wijzigen.

10.   De in lid 9 bedoelde beoordeling heeft betrekking op:

a)

de ontwikkeling van de wholesalekosten in verband met het aanbieden van communicaties binnen de EU;

b)

de ontwikkeling van de concurrentie op de markt voor het aanbieden van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en de ontwikkeling van de retailprijzen van communicaties binnen de EU in de verschillende lidstaten;

c)

de ontwikkeling van de voorkeuren van consumenten en de keuze voor speciale aanbiedingen en bundels die niet in rekening worden gebracht op basis van het werkelijke verbruik van communicaties binnen de EU;

d)

de mogelijke gevolgen voor de nationale markten voor het aanbieden van nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en met name voor de retailprijzen die aan consumenten in het algemeen worden aangerekend, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van communicaties binnen de EU, en de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor de inkomsten van de aanbieders en, indien mogelijk, de investeringscapaciteit van de aanbieders, met name met het oog op de toekomstige uitrol van netwerken in overeenstemming met de connectiviteitsdoelstellingen van Besluit (EU) 2022/2481 die nog geen extra kosten voor communicaties binnen de EU in rekening brengen;

e)

de omvang van het gebruik, de beschikbaarheid en het concurrentievermogen van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten of alternatieven voor communicaties binnen de EU;

f)

de ontwikkeling van de tariefplannen met betrekking tot de communicaties binnen de EU, en met name de mate waarin de uitvoering van de in lid 8 bepaalde maatregelen heeft geleid tot het wegwerken van de verschillen in retailprijzen voor consumenten tussen binnenlandse communicaties en communicaties binnen de EU.

11.   Om de in lid 9 bedoelde beoordeling te kunnen uitvoeren, verzamelt Berec regelmatig relevante informatie van de nationale regelgevende instanties. Nationale regelgevende instanties kunnen dergelijke gegevens in voorkomend geval verstrekken in coördinatie met andere bevoegde autoriteiten. De gegevens die Berec op grond van dit lid verzamelt, worden minstens eenmaal per jaar meegedeeld aan de Commissie. De Commissie maakt dergelijke gegevens bekend. Om ervoor te zorgen dat Berec zijn verplichtingen uit hoofde van dit lid kan nakomen, zijn aanbieders verplicht samen te werken door de gevraagde gegevens, met inbegrip van vertrouwelijke gegevens, aan de bevoegde nationale instanties te verstrekken.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 5 ter

Comitéprocedure

1.   Om haar verplichtingen uit hoofde van artikel 5 bis van deze verordening te kunnen uitvoeren, wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor communicatie dat is ingesteld bij artikel 118, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

4)

In artikel 10, lid 5, wordt “14 mei 2024” vervangen door “30 juni 2032”.

Artikel 18

Intrekking

1.   Richtlijn 2014/61/EU wordt met ingang van 11 mei 2024 ingetrokken.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel blijven, wanneer de bepalingen van deze verordening ter vervanging van de bepalingen van Richtlijn 2014/61/EU vanaf een latere datum van toepassing zijn, de volgende overeenkomstige bepalingen van die richtlijn tot diezelfde datum van kracht, zoals hieronder uiteengezet:

a)

artikel 4, leden 2 en 3, artikel 4, lid 4, eerste zin, artikel 6, leden 1, 2, 3 en 5, en artikel 7, leden 1 en 2, van die richtlijn blijven van kracht tot en met 12 mei 2026;

b)

artikel 8, leden 1 tot en met 4, van die richtlijn blijft van kracht tot en met 12 februari 2026.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 19

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 12 november 2025.

3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel:

a)

zijn artikel 5, lid 6, en artikel 11, lid 6, van toepassing met ingang van 11 mei 2024;

b)

is artikel 17 van toepassing met ingang van 15 mei 2024;

c)

is artikel 10, leden 1, 2 en 3, van toepassing met ingang van 12 februari 2026;

d)

zijn artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 1, artikel 7, leden 2 en 3, en artikel 12, leden 1, 2 en 3, van toepassing met ingang van 12 mei 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 april 2024.

Voor het Europees

De voorzitter

R. METSOLA

Parlement Voor de Raad

De voorzitter

M. MICHEL


(1)   PB C 349 van 29.9.2023, blz. 116.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 april 2024.

(3)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(4)  Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot vaststelling van het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 (PB L 323 van 19.12.2022, blz. 4).

(5)  Verordening (EU) 2023/588 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2023 tot vaststelling van het programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit voor de periode 2023-2027 (PB L 79 van 17.3.2023, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).

(7)  Aanbeveling (EU) 2020/1307 van de Commissie van 18 september 2020 betreffende een gemeenschappelijke toolbox van de Unie om de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te verlagen en een tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te waarborgen, ter bevordering van de connectiviteit als ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis in de Unie (PB L 305 van 21.9.2020, blz. 33).

(8)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21).

(9)  Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) (PB L 333 van 27.12.2022, blz. 80).

(10)  Aanbeveling (EU) 2020/2245 van de Commissie van 18 december 2020 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronische-communicatiesector die aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, 18.12.2020, C(2020) 8750 (PB L 439 van 29.12.2020, blz. 23).

(11)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).

(13)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(14)  Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).

(15)  Artikel 3, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(16)  Artikel 8 van Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(17)  Artikel 3 van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

(18)  Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009 (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) 2015/2120 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 tot vaststelling van maatregelen betreffende open-internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PB L 310 van 26.11.2015, blz. 1).

(20)  Verordening (EU) 2022/612 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (PB L 115 van 13.4.2022, blz. 1).

(21)  Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).


BIJLAGE

Concordantietabel

Richtlijn 2014/61/EU

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 5

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 11

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, lid 3, tweede alinea

Artikel 3, lid 7

Artikel 3, lid 4

Artikel 13, lid 1, punt a)

Artikel 3, lid 5

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 13, lid 4, tweede alinea

Artikel 3, lid 8

Artikel 3, lid 9

Artikel 3, lid 10

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, lid 12

Artikel 3, lid 13

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4, eerste zin

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4 lid 4, tweede en derde zin

Artikel 4, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 6

Artikel 13, lid 1, punt b)

Artikel 13, lid 2, punt b)

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 6

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 8

Artikel 4, lid 8

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 5, lid 3

Artikel 13, lid 1, punt c)

Artikel 5, lid 4

Artikel 13, lid 2, punt b)

Artikel 13, lid 3

Artikel 5, lid 5

Artikel 5, lid 5

Artikel 5, lid 6

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 4

Artikel 13, lid 1, punt b), en artikel 13, lid 2, punt b)

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 7, lid 7

Artikel 7, lid 8

Artikel 7, lid 9

Artikel 7, lid 10

Artikel 7, lid 11

Artikel 7, lid 12

Artikel 7, lid 4

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 10, lid 6

Artikel 8, lid 4

Artikel 10, lid 7

Artikel 10, lid 8

Artikel 9, lid 1

Artikel 11, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 11, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 11, lid 3

Artikel 13, lid 1, punt d)

Artikel 13, lid 2

Artikel 9, lid 4

Artikel 11, lid 3

Artikel 9, lid 5

Artikel 11, lid 4

Artikel 9, lid 6

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 6

Artikel 12

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 4, eerste alinea

Artikel 13, lid 5

Artikel 10, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 14, lid 2, en artikel 14, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 14, lid 5

Artikel 14, lid 6

Artikel 14, lid 7

Artikel 10, lid 5

Artikel 14, lid 9

Artikel 10, lid 6

Artikel 14, lid 10

Artikel 11

Artikel 15

Artikel 12

Artikel 16, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 19

Artikel 15


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1309/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top