European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

C-serie


C/2024/2842

8.5.2024

P9_TA(2023)0380

Verzoek om opheffing van de immuniteit van Beata Mazurek

Besluit van het Europees Parlement van 9 november 2023 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Beata Mazurek (2023/2023(IMM))

(C/2024/2842)

Het Europees Parlement,

gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Beata Mazurek, dat op 13 december 2022 werd doorgestuurd door de XIVe strafkamer van de rechterlijke instantie in eerste aanleg te Warschau-Mokotów in het kader van een strafprocedure naar aanleiding van een ingediende civiele aanklacht, en van de ontvangst waarvan op 13 februari 2023 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

gezien het feit dat Beata Mazurek afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,

gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019  (1),

gezien artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen, en artikel 7 ter, lid 1, en artikel 7 quater, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,

gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0347/2023),

A.

overwegende dat de rechter van de XIVe strafkamer van de rechterlijke instantie in eerste aanleg te Warschau-Mokotów op 13 december 2022 een verzoek tot opheffing van de parlementaire immuniteit van Beata Mazurek, verkozen in Polen, heeft doorgestuurd nadat bij deze rechterlijke instantie door een particulier een vordering werd ingesteld wegens een publicatie op het Twitter-account van de partij Recht en Rechtvaardigheid waarin uitlatingen zouden zijn opgenomen die aanzetten tot haat op grond van nationaliteit, etnische afkomst, ras of godsdienst; overwegende dat bij de rechterlijke instantie in eerste aanleg te Warschau-Mokotów op 17 november 2021 de desbetreffende aanklacht is ingediend door de gemachtigde van de vervangend aanklager; overwegende dat de gemachtigde aan de rechterlijke instantie tevens verzocht om zijn verzoek tot verkrijging van machtiging voor het instellen van strafvervolging tegen Beata Mazurek door te sturen naar het Europees Parlement;

B.

overwegende dat het verzoek tot opheffing van de parlementaire immuniteit is doorgestuurd door de gerechtelijke autoriteit overeenkomstig artikel 9, lid 12, van het Reglement van het Europees Parlement; overwegende dat evenwel de aandacht dient te worden gevestigd op het feit dat op grond van artikel 9, lid 1, van zijn Reglement een verzoek tot opheffing van de immuniteit moet worden ingediend door “een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat”, en dat deze twee begrippen niet identiek zijn; overwegende dat de betekenis van “een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat” wordt bepaald door de toepasselijke nationale wetgeving; overwegende dat in het geval van Polen moet worden verwezen naar de bepalingen van artikel 7 ter, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator, waarin is bepaald dat een verzoek tot verkrijging van machtiging voor het instellen van een strafvervolging tegen een parlementslid of senator in geval van een strafbaar feit ten aanzien waarvan de openbaar aanklager vervolging kan instellen, wordt ingediend via de procureur-generaal; overwegende dat in het onderhavige geval het verzoek weliswaar was gericht tot de procureur-generaal maar deze het verzoek heeft doorverwezen op de grond dat de “particuliere tenlastelegging” ook een “vervangende tenlastelegging” omvatte en dat de indiening van een verzoek tot opheffing van de immuniteit van een parlementslid onder de bevoegdheid valt van de rechterlijke instantie waarbij de zaak aanhangig is gemaakt;

C.

overwegende dat de gemachtigde van de vervangend aanklager zich tot het Gerecht heeft gewend om machtiging te verkrijgen voor het inleiden van een strafvervolging tegen Beata Mazurek, onder meer wegens een feit dat valt onder artikel 256, lid 2, van het Poolse wetboek van strafrecht;

D.

overwegende dat op 17 oktober 2018 een verkiezingsspot met de titel “Bezpieczny samorząd” (Veilig bestuur) werd gepubliceerd op het Twitteraccount van de partij Recht en Rechtvaardigheid in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen van 21 oktober 2018 in Polen; overwegende dat onder meer Beata Mazurek heeft bijgedragen tot de verspreiding ervan; overwegende dat in de publicatie naar verluidt werd opgeroepen tot haat tegen islamitische immigranten;

E.

overwegende dat Beata Mazurek een van de personen is die zich in een vergelijkbare situatie bevinden en van het betreffende strafbare feit worden beschuldigd, met als enige verschil dat zij momenteel immuniteit geniet als lid van het Europees Parlement; overwegende dat er derhalve rekening mee moet worden gehouden dat Beata Mazurek niet de enige is die in de onderhavige zaak in beschuldiging kan worden gesteld;

F.

overwegende dat Beata Mazurek bij de verkiezingen van 26 mei 2019 is verkozen tot lid van het Europees Parlement;

G.

overwegende dat het gestelde strafbare feit geen betrekking heeft op een mening of stem die Beata Mazurek in de uitoefening van haar ambt heeft geuit respectievelijk uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; overwegende dat in het onderhavige geval het verzoek om opheffing van de immuniteit betrekking heeft op feiten die verband houden met activiteiten van lokale aard die voorafgaan aan de verwerving van de status van lid van het Europees Parlement en de bijbehorende immuniteit;

H.

overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;

I.

overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

J.

overwegende dat overeenkomstig artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen van 2 april 1997, alsmede artikel 7, leden 1, 2 en 4, artikel 7 ter, lid 1, en artikel 7 quater, lid 1, van de wet van 9 mei 1996 betreffende de uitoefening van het mandaat van parlementslid en senator (2), een lid niet als verdachte kan worden gehoord en niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld zonder machtiging van het Europees Parlement;

K.

overwegende dat het Parlement niet gelijkgesteld kan worden met een rechterlijke instantie en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd (3);

L.

overwegende dat het Parlement in dit geval geen bewijs van fumus persecutionis heeft gevonden, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure wordt gevoerd met de intentie de politieke activiteiten van het lid en daarmee het Europees Parlement schade toe te brengen;

1.

besluit de immuniteit van Beata Mazurek op te heffen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Republiek Polen en aan Beata Mazurek.


(1)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.

(2)  Publicatieblad 2022.1339, gecodificeerde versie.

(3)  Arrest van het Gerecht van 30 april 2019, Briois/Parlement, T-214/18, ECLI:EU:T:2019:266.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/2842/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)