EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1083

Verordening (EU) 2024/1083 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid)Voor de EER relevante tekst.

PE/4/2024/REV/1

PB L, 2024/1083, 17.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1083/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1083/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1083

17.4.2024

VERORDENING (EU) 2024/1083 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 april 2024

tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Onafhankelijke mediadiensten spelen een unieke rol op de interne markt. Zij vormen een snel veranderende en economisch belangrijke sector en bieden zowel burgers als bedrijven tegelijkertijd toegang tot uiteenlopende standpunten en betrouwbare informatiebronnen, waardoor zij een functie van algemeen belang als “publieke waakhond” vervullen en onmisbaar zijn voor de vorming van de publieke opinie. Mediadiensten zijn in toenemende mate online en grensoverschrijdend beschikbaar, maar de regels en het beschermingsniveau verschillen van lidstaat tot lidstaat. Hoewel sommige aspecten in verband met de audiovisuele mediasector op het niveau van de Unie zijn geharmoniseerd door middel van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad (4), heeft die richtlijn slechts een beperkt toepassingsgebied en vallen niet alle aangelegenheden er onder. Bovendien vallen de radio- en de perssector niet onder die richtlijn, ondanks hun toenemende grensoverschrijdende relevantie voor de interne markt.

(2)

Gezien de unieke rol van mediadiensten is de bescherming van de vrijheid en de pluriformiteit van de media als twee van de belangrijkste pijlers van de democratie en de rechtstaat essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten. Die markt, met inbegrip van audiovisuele mediadiensten, radio en de pers, is sinds het begin van de 21e eeuw sterk veranderd en krijgt een steeds grotere digitale en internationale dimensie. Dat biedt talrijke economische mogelijkheden, maar brengt ook een aantal uitdagingen met zich mee. De Unie moet de mediasector helpen, zodat deze sector deze mogelijkheden binnen de interne markt kan benutten, waarbij de waarden die de Unie en haar lidstaten delen, zoals de bescherming van de grondrechten, moeten worden beschermd.

(3)

In de digitale mediaruimte raadplegen en consumeren burgers en bedrijven media-inhoud en -diensten, die onmiddellijk beschikbaar zijn op hun persoonlijke apparatuur, steeds meer in een grensoverschrijdende omgeving. Dat geldt voor de audiovisuele media, de radio en de pers, die via het internet vlot toegankelijk zijn, bijvoorbeeld via podcasts of online nieuwsportalen. De beschikbaarheid van inhoud in meerdere talen en de gemakkelijke toegang via slimme apparaten, zoals smartphones of tablets, vergroten de grensoverschrijdende relevantie van mediadiensten, zoals vastgesteld in een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (5) (het “Hof van Justitie”). Die relevantie wordt geschraagd door het toenemende gebruik en de toenemende acceptatie van tools voor automatische vertaling of ondertiteling, die de taalbarrières binnen de interne markt verkleinen, en door de convergentie van de verschillende soorten media, waarbij audiovisuele en niet-audiovisuele inhoud in hetzelfde aanbod worden gecombineerd.

(4)

De interne markt voor mediadiensten is echter onvoldoende geïntegreerd en lijdt onder marktfalen op bepaalde gebieden, hetgeen door de digitalisering nog is toegenomen. Ten eerste fungeren mondiale onlineplatforms als toegangspoort tot media-inhoud, met bedrijfsmodellen die mediadiensten vaak zonder tussenpersoon toegankelijk maken en die polariserende inhoud en desinformatie versterken. Die platforms zijn ook essentiële aanbieders van onlinereclame. Dat gaat ten koste van de financiële middelen voor de mediasector, waardoor de financiële duurzaamheid van die sector en bijgevolg de diversiteit van het aanbod in het gedrang komen. Aangezien mediadiensten kennis- en kapitaalintensief zijn, hebben zij schaalgrootte nodig om concurrerend te blijven, op de behoeften van hun publiek in te spelen en te gedijen op de interne markt. De mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten aan te bieden en investeringen aan te trekken, ook vanuit of in andere lidstaten, is daarom van bijzonder belang. Ten tweede belemmeren een aantal nationale beperkingen het vrije verkeer binnen de interne markt. Vooral verschillende nationale regels en benaderingen in verband met de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, onvoldoende samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen en de ondoorzichtige en oneerlijke toewijzing van publieke en particuliere economische middelen bemoeilijken het werk en de grensoverschrijdende uitbreiding van spelers op de mediamarkt en leiden tot een ongelijk speelveld binnen de Unie. Ten derde wordt de goede werking van de interne markt voor mediadiensten bedreigd door aanbieders, waarvan sommigen onder zeggenschap staan van bepaalde derde landen, die systematisch desinformatie verspreiden of aan manipulatie van informatie en inmenging doen, en die de vrijheden van de interne markt gebruiken voor oneigenlijke doeleinden, en aldus de goede werking van de marktdynamiek ondergraven.

(5)

De versnippering van de regels en benaderingen die de mediamarkt in de Unie kenmerken, maakt het voor aanbieders van mediadiensten in verschillende sectoren, waaronder de sectoren audiovisuele media, radio en pers, in uiteenlopende mate moeilijker om economische activiteiten op de interne markt uit te oefenen en ondermijnt hun mogelijkheden om op een efficiënte manier grensoverschrijdend te werken of activiteiten op te zetten in andere lidstaten. Nationale maatregelen en procedures kunnen de pluriformiteit van de media in een lidstaat ten goede komen, maar de verschillen en het gebrek aan coördinatie tussen de maatregelen en procedures van de lidstaten kunnen rechtsonzekerheid en extra kosten veroorzaken voor mediabedrijven die nieuwe markten willen betreden, en kunnen hen daarom beletten voordeel te halen uit de omvang van de interne markt voor mediadiensten. Discriminerende of protectionistische nationale maatregelen die van invloed zijn op de activiteiten van mediabedrijven ontmoedigen bovendien grensoverschrijdende investeringen in de mediasector en kunnen mediabedrijven die al actief zijn op een bepaalde markt, er in sommige gevallen toe dwingen die markt te verlaten. Die belemmeringen treffen bedrijven in zowel de sectoren omroep, met inbegrip van audiovisuele media en radio, als pers. Hoewel de versnippering van de waarborgen inzake redactionele onafhankelijkheid alle sectoren van de media betreft, heeft ze in het bijzonder een impact op de perssector omdat de verschillen tussen de nationale regulerende of zelfregulerende benaderingen in die sector groter zijn.

(6)

Ook de ontoereikende instrumenten voor samenwerking op regelgevingsgebied tussen de nationale regulerende instanties of organen kunnen een negatieve impact hebben op de interne markt voor mediadiensten. Die samenwerking is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat spelers op de mediamarkt, die vaak in verschillende sectoren van de media actief zijn, die zich systematisch schuldig maken aan desinformatie of manipulatie van informatie en inmenging, geen voordeel kunnen halen uit de omvang van de interne markt voor mediadiensten. Hoewel in alle sectoren van de media economische middelen op een partijdige manier worden toegewezen, met name in de vorm van overheidsreclame, om bepaalde mediakanalen heimelijk te subsidiëren, heeft dit doorgaans vooral negatieve gevolgen voor de pers, die verzwakt is door de dalende reclame-inkomsten. De uitdagingen die voortvloeien uit de digitale transformatie verminderen ook het vermogen van bedrijven in alle sectoren van de media, met name de kleinere bedrijven in de radio- en de perssector, om op voet van gelijkheid te concurreren met onlineplatforms, die een sleutelrol spelen bij de verspreiding van inhoud via het internet.

(7)

In sommige lidstaten worden, in reactie op de uitdagingen voor de pluriformiteit van de media en voor de mediavrijheid online, regelgevingsmaatregelen getroffen en zullen andere lidstaten dit waarschijnlijk ook doen. Daardoor dreigen de verschillen tussen de nationale benaderingen en beperkingen voor het vrije verkeer op de interne markt nog groter te worden. Daarom moeten bepaalde aspecten van de nationale regels met betrekking tot de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid worden geharmoniseerd, zodat hoge normen op dat gebied worden gewaarborgd.

(8)

Ontvangers van mediadiensten in de Unie, namelijk natuurlijke personen die onderdanen van lidstaten zijn of rechten hebben die hun bij het Unierecht zijn toegekend, en in de Unie gevestigde rechtspersonen, moeten toegang hebben tot pluriforme media-inhoud die met inachtneming van de redactionele vrijheid op de interne markt is geproduceerd. Dat is van cruciaal belang om het publieke debat en burgerparticipatie te bevorderen, aangezien een breed scala aan betrouwbare informatiebronnen en degelijke journalistiek burgers in staat stellen geïnformeerde keuzes te maken, onder meer over de toestand van hun democratieën. Gezien de rol van mediadiensten als dragers van culturele expressie, is dit ook essentieel voor de culturele en taalkundige verscheidenheid in de Unie. De lidstaten moeten het recht op pluriformiteit van media-inhoud eerbiedigen en bijdragen tot een medialandschap waarin die pluriformiteit kan gedijen door relevante randvoorwaarden te scheppen. Een dergelijke benadering weerspiegelt het recht om informatie te ontvangen en te verstrekken en de verplichting om de vrijheid en de pluriformiteit van de media te eerbiedigen op grond van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), in samenhang met artikel 22 ervan, op grond waarvan de Unie de culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid moet eerbiedigen. Voorts moet bij het stimuleren van grensoverschrijdende mediadiensten een minimaal beschermingsniveau voor ontvangers van mediadiensten op de interne markt worden gewaarborgd. In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa riepen burgers de Unie op om de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van de media verder te bevorderen, met name door bindende Uniebrede minimumnormen vast te stellen om de bedreigingen van de onafhankelijkheid van de media aan te pakken. Het is daarom noodzakelijk bepaalde aspecten van nationale regels met betrekking tot mediadiensten te harmoniseren, ook rekening houdend met artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin het belang van de eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van de lidstaten wordt bevestigd. De lidstaten moeten echter de mogelijkheid hebben om op specifieke gebieden meer gedetailleerde of strengere regels vast te stellen, op voorwaarde dat die regels een hoger niveau van bescherming van de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid waarborgen, overeenkomstig deze verordening, en verenigbaar zijn met het Unierecht. Voorts mogen de lidstaten geen beperkingen opleggen aan het vrije verkeer van mediadiensten uit andere lidstaten die aan de op die gebieden vastgestelde regels voldoen. De lidstaten moeten in verband met aspecten die niet onder deze verordening vallen, ook de mogelijkheid behouden om maatregelen te handhaven of vast te stellen om de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid op nationaal niveau in stand te houden, voor zover die maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht, onder meer Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad (6). Er moet ook aan herinnerd worden dat deze verordening geen afbreuk doet aan de in artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bedoelde verantwoordelijkheden van de lidstaten, met name hun bevoegdheid om de essentiële staatsfuncties te verzekeren.

(9)

Voor de toepassing van deze verordening omvat de definitie van een mediadienst uitsluitend diensten zoals gedefinieerd door het VWEU en bestrijkt deze dus alle vormen van economische activiteit. De definitie van een mediadienst moet met name televisie- of radio-uitzendingen, audiovisuele mediadiensten op aanvraag, podcasts of perspublicaties omvatten. Door gebruikers gegenereerde inhoud die naar een onlineplatform wordt geüpload, moet van deze definitie worden uitgesloten, tenzij dit gebeurt in het kader van een beroepsactiviteit die normaliter tegen vergoeding, van financiële of andere aard, wordt verricht. Ook correspondentie die louter privé is, zoals e-mails, en alle diensten die niet de levering van programma’s of perspublicaties als hoofddoel hebben, waarbij de inhoud slechts bijkomstig is aan de dienst en niet het hoofddoel ervan, zoals advertenties of informatie in verband met een product of een dienst die wordt geleverd door websites die geen mediadiensten aanbieden, moeten worden uitgesloten. Bedrijfscommunicatie en de verspreiding van informatie- of promotiemateriaal voor publieke of particuliere entiteiten moeten worden uitgesloten van de definitie. Aangezien de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt verschillende vormen kunnen aannemen, moet de definitie van aanbieder van mediadiensten een breed spectrum aan professionele media-actoren omvatten die binnen het toepassingsgebied van de definitie van mediadienst vallen, waaronder freelancers.

(10)

Onder media-aanbieders met een publieke opdracht moet worden verstaan aanbieders die met een publieke opdracht zijn belast en die overheidsfinanciering ontvangen voor de uitvoering van die opdracht. Dat begrip mag geen betrekking hebben op particuliere mediaondernemingen die er hebben mee ingestemd, als een beperkt deel van hun activiteiten, bepaalde specifieke taken van algemeen belang tegen betaling uit te voeren.

(11)

Op de digitale mediamarkt kunnen aanbieders van videoplatforms of aanbieders van zeer grote onlineplatforms onder de definitie van aanbieder van mediadiensten vallen. Dergelijke aanbieders spelen over het algemeen een belangrijke rol bij de organisatie van de inhoud, ook met geautomatiseerde middelen of door middel van algoritmen, maar oefenen geen redactionele verantwoordelijkheid uit over de inhoud waartoe zij toegang bieden. In een mediaomgeving die in toenemende mate convergent is, oefenen sommige aanbieders van videoplatforms of aanbieders van zeer grote onlineplatforms tegenwoordig echter redactioneel toezicht uit op een of meer onderdelen van hun diensten. Indien die aanbieders redactioneel toezicht uitoefenen op een of meer onderdelen van hun diensten, kunnen zij daarom worden aangemerkt als zowel een aanbieder van een videoplatform of aanbieder van een zeer groot onlineplatform als een aanbieder van mediadiensten.

(12)

De definitie van publieksmeting moet zowel meetsystemen omvatten die zijn ontwikkeld overeenkomstig sectornormen binnen zelfregulerende organisaties, zoals de gezamenlijke industriecomités, als meetsystemen die buiten zelfregulerende benaderingen zijn ontwikkeld. Deze laatste worden vaak gebruikt door bepaalde spelers op de onlinemarkt, waaronder onlineplatforms, die zelf metingen uitvoeren of systemen voor eigen publieksmeting op de markt aanbieden zonder zich daarbij te houden aan de gezamenlijk overeengekomen sectornormen of beste praktijken. Dergelijke systemen voor publieksmeting hebben een aanzienlijk effect op de reclame- en mediamarkten en moeten daarom onder deze verordening vallen. Omdat zij met name in staat zijn toegang te bieden tot media-inhoud en hun gebruikers gerichte reclame te tonen, kunnen onlineplatforms concurreren met de aanbieders van mediadiensten waarvan zij inhoud verspreiden. De definitie van publieksmeting moet dus betrekking hebben op meetsystemen die het mogelijk maken informatie over het gebruik van media-inhoud en inhoud die is gecreëerd door gebruikers op onlineplatforms die voornamelijk worden gebruikt om toegang te krijgen tot dergelijke inhoud, te verzamelen, te interpreteren of anderszins te verwerken. Dat zou ervoor zorgen dat aanbieders van systemen voor publieksmeting die als intermediair bij de verspreiding van die inhoud zijn betrokken, transparantie bieden over hun publieksmetingsactiviteiten, zodat aanbieders van mediadiensten en adverteerders beter in staat zijn geïnformeerde keuzes te maken.

(13)

Overheidsreclame als gedefinieerd in deze verordening moet ruim worden opgevat als promotie- of zelfpromotieactiviteiten, openbare aankondigingen of informatiecampagnes door, voor of namens een breed scala aan overheidsinstanties of -entiteiten, waaronder nationale of subnationale overheden, regulerende instanties of organen, en entiteiten waarover nationale of subnationale overheden zeggenschap uitoefenen. Die zeggenschap kan berusten op rechten, overeenkomsten of andere middelen die het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op een entiteit. Met name de eigendom van kapitaal of gebruiksrechten met betrekking tot alle of een deel van de vermogensbestanddelen van een entiteit, of rechten of overeenkomsten die een beslissende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de organen van een entiteit, zijn relevante factoren, zoals bepaald in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (7). Officiële aankondigingen die gerechtvaardigd zijn door een dwingende reden van algemeen belang, zoals alarmberichten van overheidsinstanties of entiteiten die bijvoorbeeld nodig zijn bij natuurrampen of gezondheidscrises, ongevallen of andere plotselinge incidenten die schade kunnen toebrengen aan personen, mogen evenwel niet onder de definitie van overheidsreclame vallen. Wanneer de noodsituatie voorbij is, moeten aankondigingen in verband met die noodsituatie die tegen betaling of tegen enige andere vergoeding zijn geplaatst, gepromoot, gepubliceerd of verspreid, wel als overheidsreclame worden beschouwd.

(14)

Om ervoor te zorgen dat de maatschappij de vruchten plukt van de interne markt voor mediadiensten, is het essentieel om niet alleen de grondrechten op grond van de Verdragen te waarborgen, maar ook de rechtszekerheid die nodig is om de voordelen van een geïntegreerde en ontwikkelde markt te benutten. In een goed functionerende interne markt moeten ontvangers van mediadiensten toegang kunnen krijgen tot hoogwaardige mediadiensten, die op onafhankelijke wijze en in overeenstemming met de ethische en journalistieke normen door journalisten zijn geproduceerd en die daarom betrouwbare informatie bieden. Dit is met name relevant voor inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten, die een breed scala aan inhoud van politiek, maatschappelijk of cultureel belang, op lokaal, nationaal of internationaal niveau, omvat. Inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten kan een belangrijke rol spelen bij het vormen van de publieke opinie en heeft een directe impact op de democratische participatie en het maatschappelijk welzijn. In dat verband moet onder inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten alle soorten inhoud op dat gebied worden verstaan, ongeacht de vorm ervan. Inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten kan in diverse vormen, zoals documentaires, tijdschriften of talkshows, en op verschillende manieren worden verspreid, onder meer door die inhoud op onlineplatforms te plaatsen. Hoogwaardige mediadiensten zijn ook een tegengif tegen desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging. De toegang tot dergelijke diensten moet ook worden gewaarborgd door het voorkomen van pogingen om journalisten het zwijgen op te leggen, gaande van bedreigingen en intimidatie tot censuur en het onderdrukken van afwijkende meningen, hetgeen de vrije informatiestroom naar de publieke ruimte kan beperken door de kwaliteit en pluriformiteit van informatie te verminderen. Het recht op pluriformiteit van media-inhoud vormt voor aanbieders van mediadiensten geen overeenkomstige verplichting om zich te houden aan normen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn vastgelegd.

(15)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de vrijheid van meningsuiting en informatie die het Handvest aan personen garandeert. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft opgemerkt dat de overheid in een gevoelige sector als de audiovisuele media, naast haar negatieve plicht van niet-inmenging ook een positieve verplichting heeft om een passend wetgevend en administratief kader op te zetten om daadwerkelijke pluriformiteit (8) van de media te waarborgen.

(16)

Vrij verkeer van betrouwbare informatie is essentieel voor een goed functionerende interne markt voor mediadiensten. Daarom mogen voor het aanbieden van mediadiensten geen beperkingen worden opgelegd die in strijd zijn met deze verordening of andere voorschriften van het Unierecht, zoals Richtlijn 2010/13/EU, die in maatregelen voorzien om gebruikers te beschermen tegen illegale en schadelijke inhoud. Beperkingen kunnen ook voortvloeien uit maatregelen die nationale overheidsinstanties overeenkomstig het Unierecht toepassen.

(17)

De bescherming van redactionele onafhankelijkheid is een voorafgaande voorwaarde voor de activiteit van aanbieders van mediadiensten en hun professionele integriteit in een veilige mediaomgeving. Redactionele onafhankelijkheid is bijzonder belangrijk voor aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten aanbieden, gelet op de maatschappelijke functie ervan als publiek goed. Aanbieders van mediadiensten moeten hun economische activiteiten vrijelijk kunnen uitoefenen op de interne markt en op gelijke voet kunnen concurreren in een steeds meer gedigitaliseerde omgeving met grensoverschrijdende informatiestromen.

(18)

De lidstaten hebben gekozen voor verschillende benaderingen van de bescherming van de redactionele vrijheid en redactionele onafhankelijkheid, die in de hele Unie in toenemende mate onder druk staat. In verschillende lidstaten is er met name sprake van toenemende inmenging in de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten. Die inmenging kan direct of indirect zijn en gebeurt door de staat of andere actoren, waaronder overheden, gekozen overheidsfunctionarissen, regeringsfunctionarissen en politici, bijvoorbeeld om politiek voordeel te verkrijgen. Aandeelhouders en andere particuliere partijen die een belang hebben in aanbieders van mediadiensten zouden, met het oog op economisch of ander voordeel, kunnen handelen op manieren die het noodzakelijke evenwicht verstoren tussen hun eigen bedrijfsvrijheid en de vrijheid van meningsuiting enerzijds en de redactionele vrijheid van meningsuiting en de informatierechten van de gebruikers anderzijds. Gezien de maatschappelijke rol van de media kan dergelijke ongeoorloofde inmenging de vorming van de publieke opinie beïnvloeden. Bovendien hebben recente trends op het gebied van de verspreiding en consumptie van media, met name onder meer in de onlineomgeving, lidstaten doen nadenken over wetgeving om het aanbod van media-inhoud te reguleren. Ook de manieren waarop aanbieders van mediadiensten redactionele onafhankelijkheid waarborgen, lopen uiteen. Die inmenging en het versnipperde regelgevingskader en beleid, hebben een negatieve impact op de voorwaarden waarbinnen aanbieders van mediadiensten economische activiteiten verrichten en uiteindelijk op de kwaliteit van mediadiensten die burgers en bedrijven op de interne markt ontvangen. Daarom is het noodzakelijk om doeltreffende waarborgen in te bouwen die ervoor zorgen dat de redactionele vrijheid in de gehele Unie kan worden uitgeoefend, zodat aanbieders van mediadiensten hun inhoud onafhankelijk grensoverschrijdend kunnen produceren en verspreiden en ontvangers van mediadiensten die inhoud kunnen ontvangen.

(19)

Journalisten en redacteuren zijn de belangrijkste actoren bij de productie en levering van betrouwbare media-inhoud, met name door verslag te doen van nieuws of actualiteiten. Bronnen zijn de “grondstof” voor journalisten: zij vormen de basis voor de productie van media-inhoud en in het bijzonder inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten. Het is daarom cruciaal dat het vermogen van journalisten om informatie te verzamelen en deze op feiten te controleren en te analyseren wordt beschermd. Dat geldt met name voor vertrouwelijk meegedeelde informatie, zowel off- als online, in verband met journalistieke bronnen of op basis waarvan die bronnen kunnen worden geïdentificeerd. Aanbieders van mediadiensten en hun redactioneel personeel, met name journalisten, ook degenen die niet in het kader van een traditionele arbeidsovereenkomst werken, zoals freelancers, moeten kunnen rekenen op een degelijke bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie, onder meer bescherming tegen ongeoorloofde inmenging en de inzet van surveillancetechnologieën. Het ontbreken van een dergelijke bescherming kan het vrij verkeer van informatiebronnen naar aanbieders van mediadiensten ontmoedigen en daarom de vrije uitoefening van de economische activiteit door aanbieders van mediadiensten belemmeren ten nadele van de informatieverstrekking aan het publiek, ook over aangelegenheden van algemeen belang. Als gevolg daarvan kan de vrijheid van journalisten om hun economische activiteit uit te oefenen en hun essentiële functie als “publieke waakhond” te vervullen door die belemmeringen worden ondermijnd, waardoor de toegang tot hoogwaardige mediadiensten negatief wordt beïnvloed.

(20)

Om te voorkomen dat de bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie wordt omzeild en om een adequate eerbiediging van het privéleven, het familie- en gezinsleven, de woning en de communicatie te waarborgen overeenkomstig het Handvest, moeten die waarborgen ook gelden voor personen die door hun regelmatige privé of professionele relatie met aanbieders van mediadiensten of leden van hun redactioneel personeel waarschijnlijk over informatie beschikken op basis waarvan journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie kunnen worden geïdentificeerd. Dit moet ook personen omvatten die op stabiele en continue basis een nauwe band hebben in een gezamenlijk huishouden en om personen die beroepshalve betrokken zijn of geweest zijn bij de voorbereiding, productie of verspreiding van programma’s of perspublicaties, en die alleen het doelwit zijn vanwege hun nauwe banden met aanbieders van mediadiensten, journalisten of andere leden van het redactioneel personeel. De bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie moet ook gelden voor het personeel van aanbieders van mediadiensten, zoals technisch personeel, met inbegrip van deskundigen op het gebied van cyberbeveiliging, die een doelwit zouden kunnen vormen gezien de belangrijke ondersteunende rol die zij journalisten in hun dagelijks werk bieden, die oplossingen vereist om de vertrouwelijkheid van het werk van journalisten te waarborgen, en de daaruit voortvloeiende waarschijnlijkheid dat genoemd personeel toegang heeft tot informatie over journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie.

(21)

De bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie is in overeenstemming met het grondrecht dat is verankerd in artikel 11 van het Handvest en draagt bij aan de bescherming ervan. Dit is ook cruciaal om de rol van aanbieders van mediadiensten als “publieke waakhond”, met name van onderzoeksjournalisten, in democratische samenlevingen veilig te stellen, en voor het in stand houden van de rechtsstaat. In het licht daarvan is het, teneinde een passend beschermingsniveau voor journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie te waarborgen, noodzakelijk dat maatregelen voor het verkrijgen van dergelijke informatie worden toegestaan door een autoriteit die onafhankelijk en onpartijdig kan beoordelen of dit gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang, zoals een rechtbank, een rechter, een openbaar aanklager in een rechterlijke hoedanigheid, of een andere autoriteit die bevoegd is om die maatregelen toe te staan overeenkomstig het nationale recht. Dat vereist ook dat toezichtmaatregelen regelmatig door een dergelijke autoriteit worden getoetst om na te gaan of de voorwaarden die het gebruik van de maatregel in kwestie rechtvaardigen nog steeds vervuld zijn. Aan die eis is ook voldaan wanneer de regelmatige toetsing tot doel heeft na te gaan of de voorwaarden voor een verlenging van de toestemming voor het gebruik van de maatregel vervuld zijn.

(22)

Er moet ook aan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het recht op een effectief rechtsmiddel in beginsel veronderstelt dat men tijdig, zonder afbreuk te doen aan de doeltreffendheid van lopende onderzoeken, wordt geïnformeerd over de surveillancemaatregelen die zonder medeweten van de betrokkene zijn genomen om dat recht daadwerkelijk uit te oefenen. Om dat recht nog te versterken, is het belangrijk dat aanbieders van mediadiensten, journalisten en personen die met hen een regelmatige of professionele relatie hebben, bij de uitoefening van dit recht een beroep kunnen doen op passende bijstand. Dergelijke bijstand kan van juridische, financiële of andere aard zijn, bijvoorbeeld het verstrekken van informatie over beschikbare rechtsmiddelen. Dergelijke bijstand kan bijvoorbeeld daadwerkelijk worden verleend door een onafhankelijke autoriteit of een onafhankelijk orgaan of, bij ontstentenis daarvan, door een zelfregulerend orgaan of mechanisme. Deze verordening heeft niet tot doel de begrippen “in hechtenis nemen”, “inspecteren”, “huiszoeking en inbeslagname” of “surveillance” te harmoniseren.

(23)

Er bestaan momenteel tussen de lidstaten grote verschillen wat betreft de regelgeving inzake de bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie. Sommige lidstaten bieden een absolute bescherming tegen het dwingen van journalisten om in strafrechtelijke en administratieve procedures informatie vrij te geven die hun bron identificeert, met inbegrip van communicatie die onder een vertrouwelijkheidsverbintenis valt. Andere lidstaten bieden een vorm van gekwalificeerde bescherming die beperkt is tot gerechtelijke procedures op basis van bepaalde strafbare feiten, terwijl andere lidstaten bescherming bieden in de vorm van een algemeen beginsel. Dat leidt tot versnippering van de interne markt voor mediadiensten en ongelijke normen voor de bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie in de Unie. Daartoe voorziet deze verordening in gemeenschappelijke minimumnormen voor de bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie ten aanzien van door de lidstaten opgelegde dwangmaatregelen om die informatie te verkrijgen. Om de doeltreffende bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie te waarborgen, moeten lidstaten zich onthouden van dergelijke maatregelen, met inbegrip van de uitrol van binnendringsoftware (intrusive surveillance software), ten aanzien van aanbieders van mediadiensten, hun redactioneel personeel of personen die vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel zouden kunnen beschikken over informatie in verband met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan die zouden kunnen worden geïdentificeerd.

(24)

Mediaprofessionals, met name journalisten en andere mediaprofessionals die bij redactionele activiteiten zijn betrokken, werken bovendien steeds meer aan grensoverschrijdende projecten en verstrekken hun diensten aan een internationaal publiek, en bij uitbreiding aan aanbieders van mediadiensten. Daardoor is de kans reëel dat aanbieders van mediadiensten te maken krijgen met belemmeringen, rechtsonzekerheid en ongelijke concurrentievoorwaarden. Daarom moet de bescherming van journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie op Unieniveau geharmoniseerd en verder versterkt worden. Dat mag geen afbreuk doen aan de betere of absolute bescherming op nationaal niveau.

(25)

Binnendringsoftware, waaronder in het bijzonder wat gewoonlijk “spyware” wordt genoemd, vormt een bijzonder invasieve vorm van surveillance op mediaprofessionals en hun bronnen. Ze kan worden ingezet om oproepen in het geheim te registreren of de microfoon van een apparaat van een eindgebruiker anderszins te gebruiken, natuurlijke personen, machines of hun omgeving te filmen of te fotograferen, berichten te kopiëren, toegang tot versleutelde gegevens te verkrijgen, browseractiviteiten te volgen, geolocatie te volgen of om andere sensorgegevens te verzamelen, of activiteiten te volgen op meerdere apparaten voor eindgebruikers. Binnendringsoftware heeft een afschrikkend effect op de vrije uitoefening van economische activiteiten in de mediasector. Ze brengt met name de vertrouwensrelatie tussen journalisten en hun bronnen, de kern van het journalistieke beroep, in gevaar. Gezien de digitale en indringende aard van dergelijke software en het gebruik van apparaten over de grenzen heen, is dit funest voor de uitoefening van economische activiteiten door aanbieders van mediadiensten op de interne markt. Daarom moeten aanbieders van mediadiensten, waaronder journalisten, die actief zijn op de interne markt voor mediadiensten, kunnen vertrouwen op een robuuste geharmoniseerde bescherming tegen de uitrol van binnendringsoftware in de Unie, ook wanneer de autoriteiten van de lidstaten particuliere partijen inschakelen voor de uitrol daarvan.

(26)

Binnendringsoftware mag slechts worden gebruikt indien dat gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang, het recht van de Unie of het nationale recht daarin voorziet, het in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie en met ander Unierecht, daarvoor vooraf of, in uitzonderlijke en dringende gevallen, post factum toestemming is verleend door een rechterlijke autoriteit of een onafhankelijke en onpartijdige beslissingsautoriteit; in het kader van onderzoeken naar strafbare feiten als opgesomd in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (9) die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaar, of in het kader van onderzoeken naar andere ernstige strafbare feiten die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vijf jaar, als bepaald in het nationale recht van die lidstaat, en op voorwaarde dat geen andere, minder beperkende maatregel adequaat en toereikend zou zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen. Volgens het evenredigheidsbeginsel kunnen de rechten en vrijheden van een persoon slechts worden beperkt indien dat noodzakelijk is en daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang. Specifiek met betrekking tot de uitrol van binnendringsoftware moet dus worden nagegaan of het betrokken strafbare feit voldoet aan een ernstcriterium als vastgelegd in die verordening, of, na een individuele beoordeling van alle relevante omstandigheden in een bepaald geval, het onderzoek naar en de vervolging van het strafbare feit, de bijzonder ingrijpende inmenging in de grondrechten en de economische vrijheden door middel van binnendringsoftware rechtvaardigen, of er voldoende bewijs is dat het strafbare feit in kwestie is gepleegd, en of het gebruik van binnendringsoftware relevant is voor de vaststelling van de feiten in verband met het onderzoek en de vervolging van het strafbare feit.

(27)

De media-aanbieders met een publieke opdracht spelen een belangrijke rol in de interne markt voor mediadiensten door te waarborgen dat burgers en bedrijven toegang hebben tot een divers aanbod aan inhoud, met inbegrip van hoogwaardige informatie en onpartijdige en evenwichtige berichtgeving, als onderdeel van hun opdracht, zoals op nationaal niveau gedefinieerd overeenkomstig Protocol nr. 29 betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten, gehecht aan het VEU en het VWEU. Zij spelen een belangrijke rol bij de handhaving van het grondrecht op vrijheid van meningsuiting en informatie, zodat mensen diverse informatie kunnen zoeken en ontvangen, en bij het bevorderen van de waarden van democratie, culturele diversiteit en sociale cohesie. Zij bieden een forum voor openbaar debat en vormen een middel voor de bevordering van bredere democratische participatie van de burgers. De onafhankelijkheid van media-aanbieders met een publieke opdracht is in verkiezingsperiodes essentieel om ervoor te zorgen dat burgers toegang hebben tot onpartijdige hoogwaardige informatie. De media-aanbieders met een publieke opdracht kunnen evenwel extra blootgesteld zijn aan het risico van inmenging, gezien hun institutionele nabijheid tot de staat en de overheidsmiddelen die zij ontvangen. Dat risico wordt vergroot door ongelijke waarborgen in verband met evenwichtige berichtgeving door en onafhankelijk bestuur van media-aanbieders met een publieke opdracht in de Unie. Zowel de mededeling van de Commissie van 13 juli 2022, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2022”, als de monitor voor de pluriformiteit van de media (Media Pluralism Monitor) van 2022 van het Centrum voor mediapluriformiteit en mediavrijheid (Centre for Media Pluralism and Media Freedom) bevestigen de versnippering van die waarborgen en wijzen op de risico’s die ontoereikende financiering meebrengt. Zoals het verslag van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector uit 2022, getiteld “Governance en onafhankelijkheid van de publieke media” aantoont, verschillen de garanties voor de onafhankelijke werking van media-aanbieders met een publieke opdracht in de Unie wat betreft de reikwijdte en de mate van detail van de nationale benaderingen.

(28)

De rechtskaders om een evenwichtige berichtgeving door de media-aanbieders met een publieke opdracht te waarborgen, verschillen binnen de Unie. Bovendien verschillen de regels in de Unie met betrekking tot de benoeming en het ontslag van het management van de publieke media. Zo voorzien de meeste nationale rechtsstelsels in verschillende gronden voor ontslag, terwijl andere daarover geen specifieke regels bevatten. In de gevallen waarin regels bestaan, zijn deze regels niet altijd toereikend of zijn ze niet doeltreffend in de praktijk. Er zijn ook gevallen waarin sommige lidstaten hun wetgeving hervormen om het overheidstoezicht op de publieke media te versterken, onder meer wat betreft de benoeming van het hoofd of van leden van de raad van bestuur van die media. De benaderingen om een toereikende en voorspelbare financiering van de publieke media te waarborgen, verschillen ook van lidstaat tot lidstaat. Wanneer er geen of onvoldoende waarborgen bestaan, bestaat het risico van politieke inmenging in het redactioneel beleid of het bestuur van de publieke media. Als er geen of ontoereikende waarborgen zijn voor onafhankelijkheid van media-aanbieders met een publieke opdracht kan dit ook tot een gebrek aan stabiliteit in de financiering leiden, waardoor media-aanbieders met een publieke opdracht worden blootgesteld aan het risico van politieke controle of sterkere politieke controle. Dat kan leiden tot onvolledige of tendentieuze berichtgeving door de aanbieders van publieke media, inmenging van de regering bij de benoeming of het ontslag van het management of willekeurige aanpassingen van of onzekere financiering van media-aanbieders met een publieke opdracht. Dit alles heeft negatieve gevolgen voor de toegang tot onafhankelijke en onpartijdige mediadiensten, waardoor het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 11 van het Handvest, wordt aangetast, en kan leiden tot verstoring van de mededinging op de interne markt voor mediadiensten, met inbegrip van aanbieders van mediadiensten die in andere lidstaten zijn gevestigd.

(29)

In nationale mediaomgevingen waarin publieke en particuliere aanbieders van mediadiensten naast elkaar bestaan, dragen media-aanbieders met een publieke opdracht bij aan het bevorderen van de pluriformiteit van de media en stimuleren zij de concurrentie in de mediasector door een breed scala aan inhoud te produceren die is afgestemd op uiteenlopende belangen, perspectieven en bevolkingsgroepen, en door alternatieve standpunten en programma’s aan te bieden, zodat een rijk en uniek aanbod beschikbaar is. Media-aanbieders met een publieke opdracht concurreren voor de aandacht van het publiek en, in voorkomend geval, het werven van reclame met particuliere mediabedrijven en onlineplatforms, ook met die welke in andere lidstaten zijn gevestigd. Dat geldt voor commerciële omroepen, zowel in de sectoren audiovisuele media als radio, en uitgevers, en met name voor de huidige digitale mediaomgeving, waarin alle media ook online actief zijn en hun diensten steeds vaker over de grenzen heen aanbieden. Wanneer deze duale en concurrerende mediamarkt, zoals die in grote delen van de Unie bestaat, goed functioneert, zorgt zij voor een divers en kwalitatief aanbod van mediadiensten in alle sectoren. Wanneer overheidsfinanciering echter niet ten dienste staat van een opdracht die alle kijkers ten goede komt, maar in plaats daarvan gebruikt wordt om partijdige standpunten te dienen, middels politieke inmenging in het bestuur of de redactionele lijn, kan die financiering het handelsverkeer en de mededinging in de Unie zodanig beïnvloeden dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Het Gerecht van eerste aanleg heeft vastgesteld dat de overheidsfinanciering van een openbare omroep slechts in overeenstemming met de bepalingen van het VWEU inzake staatssteun kan worden verklaard, voor zover aan de in de publieke opdracht gestelde kwaliteitsvoorwaarden wordt voldaan (10).

(30)

Hoewel het risico van wat doorgaans “toe-eigening van media” (media capture) wordt genoemd, relevant is voor de gehele markt voor mediadiensten, worden met name media-aanbieders met een publieke opdracht hieraan blootgesteld vanwege hun nauwe band met de staat. Uiteenlopende of ontoereikende waarborgen voor de onafhankelijke werking van media-aanbieders met een publieke opdracht kunnen aanbieders van mediadiensten uit andere lidstaten ervan weerhouden of ontmoedigen om op een bepaalde mediamarkt activiteiten te verrichten of op te zetten. Terwijl onafhankelijke mediabedrijven investeren in hoogwaardige verslaggeving die aan journalistieke normen voldoet, valt niet uit te sluiten dat bepaalde aanbieders van “toegeëigende” publieke mediadiensten niet aan die normen voldoen en onevenwichtige berichtgeving brengen, terwijl ze door de staat worden gesubsidieerd. Het concurrentievoordeel dat onafhankelijke media door middel van onafhankelijke berichtgeving kunnen verwerven, zou kunnen worden aangetast doordat aanbieders van “toegeëigende” publieke mediadiensten hun marktpositie ten onrechte zouden kunnen behouden. Gepolitiseerde mediamarkten kunnen de reclamemarkten als geheel beïnvloeden, omdat bedrijven niet alleen doeltreffende reclamecampagnes moeten opzetten, maar ook rekening moeten houden met politieke overwegingen. Als media-aanbieders met een publieke opdracht, die doorgaans als betrouwbare informatiebronnen worden beschouwd, vanwege hun gebondenheid tendentieuze berichtgeving over de politieke of economische situatie of over specifieke economische actoren brengen, kan het voor ondernemingen moeilijker worden om zich terdege te informeren over de economische situatie op een bepaalde markt en daarmee hun vermogen om geïnformeerde zakelijke beslissingen te nemen. Een dergelijke gebondenheid kan daarom een negatieve impact hebben op de werking van de interne markt. Ten slotte kan de tendentieuze berichtgeving door “toegeëigende” media-aanbieders met een publieke opdracht in sommige lidstaten, tot gevolg hebben dat burgers zich tot alternatieve informatiebronnen wenden, met name op onlineplatforms, waardoor het gelijke speelveld op de interne markt verder verzwakt zou kunnen worden.

(31)

Het is daarom noodzakelijk dat de lidstaten, voortbouwend op de internationale normen die de Raad van Europa in dat verband heeft ontwikkeld, in de hele Unie doeltreffende juridische waarborgen voor de onafhankelijke werking van media-aanbieders met een publieke opdracht invoeren, los van overheids-, politieke, economische of particuliere belangen, zonder afbreuk te doen aan het nationaal constitutioneel recht dat in overeenstemming is met het Handvest. Dat dient beginselen te omvatten die zijn aangepast aan de wijzen waarop de lidstaten hun publieke media organiseren, zoals de beginselen die zijn opgenomen in nationale bestuursrechtelijke kaders of de nationale vennootschapsrechtelijke kaders die van toepassing zijn op particuliere beursgenoteerde ondernemingen, met betrekking tot de benoeming en het ontslag van de personen of organen die een rol spelen bij het bepalen van de redactionele lijn of die binnen de media-aanbieder met een publieke opdracht in dat opzicht als hoogste beslissingsorgaan fungeren. Die beginselen moeten op nationaal niveau worden bepaald. Er moet ook worden gewaarborgd dat media-aanbieders met een publieke opdracht, onverminderd de toepassing van de staatssteunregels van de Unie, kunnen rekenen op transparante en objectieve financieringsprocedures die een toereikende en stabiele financiering voor het vervullen van hun publieke opdracht garanderen, voorspelbare planningsprocessen mogelijk maken en hen in staat stellen zich binnen hun publieke opdracht te ontwikkelen. Die financiering moet bij voorkeur op meerjarenbasis worden vastgesteld en toegewezen in overeenstemming met de publieke opdracht van media-aanbieders met een publieke opdracht, teneinde het risico van ongewenste beïnvloeding door jaarlijkse begrotingsonderhandelingen te voorkomen. Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten inzake de financiering van media-aanbieders met een publieke opdracht, zoals vastgelegd in Protocol nr. 29.

(32)

Voor de ontvangers van mediadiensten is het cruciaal dat zij met zekerheid weten wie de eigenaar is van de media en wie erachter zit, zodat zij mogelijke belangenconflicten kunnen vaststellen en begrijpen. Dat is een noodzakelijke voorwaarde om een goed geïnformeerde mening te kunnen vormen en bijgevolg actief te kunnen deelnemen aan een democratie. Die transparantie is een doeltreffend instrument om inmenging in redactionele onafhankelijkheid te ontmoedigen en aldus het risico daarop te beperken. Bovendien draagt dergelijke transparantie bij aan een open en eerlijke marktomgeving en versterkt de verantwoordingsplicht van de media ten aanzien van ontvangers van mediadiensten, hetgeen uiteindelijk de kwaliteit van mediadiensten op de interne markt ten goede komt. Het is daarom noodzakelijk om gemeenschappelijke informatievereisten voor aanbieders van mediadiensten in de Unie in te voeren. Die vereisten moeten evenredige en gerichte eisen omvatten zodat aanbieders van mediadiensten relevante informatie over het eigenaarschap en over de van overheidsinstanties of -entiteiten ontvangen reclame-inkomsten openbaar maken. Die informatie is noodzakelijk om ontvangers van mediadiensten in staat te stellen mogelijke belangenconflicten te begrijpen en zich daarover te informeren, ook als media-eigenaren een politieke rol vervullen, zodat zij kunnen beoordelen of de informatie die zij ontvangen betrouwbaar is. Dat kan alleen worden bereikt als ontvangers van mediadiensten gemakkelijk toegang hebben tot actuele informatie over media-eigendom, met name op het moment waarop zij media-inhoud bekijken, beluisteren of lezen, zodat zij de inhoud in de juiste context kunnen plaatsen en correct kunnen interpreteren. De openbaarmaking van gerichte informatie over media-eigendom zou zodoende voordelen met zich brengen die duidelijk opwegen tegen de mogelijke impact van de openbaarmakingsplicht op de grondrechten, waaronder het recht op een privé en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. In dat kader mag geen afbreuk worden gedaan aan de maatregelen die de lidstaten hebben genomen op grond van artikel 30, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (11). De betrokken aanbieders van mediadiensten moeten de gevraagde informatie in een elektronisch formaat, bijvoorbeeld op hun website, of op een ander eenvoudig en rechtstreeks toegankelijk medium openbaar maken.

(33)

Om verder bij te dragen tot een hoog niveau van transparantie inzake media-eigendom, moeten de lidstaten de nationale regulerende instanties of organen, of andere bevoegde instanties en organen, ook belasten met de ontwikkeling van databanken voor media-eigendom. Die databanken moeten fungeren als de centrale informatiebron, waar ontvangers van mediadiensten gemakkelijk relevante informatie over een bepaalde aanbieder van mediadiensten kunnen controleren. In het licht van de specifieke administratieve eigenheden van elke lidstaat en met het oog op de vermindering van de administratieve lasten, moeten de lidstaten zelf kunnen kiezen welke instantie of welk orgaan zij belasten met de ontwikkeling van die databanken van media-eigendom. Dit kan bijvoorbeeld een nationale regulerende instantie of een nationaal regulerend orgaan zijn of een ander administratief orgaan, dat op zijn beurt een beroep kan doen op bijstand van een ander voor de uitvoering van de taak deskundig orgaan.

(34)

Media-integriteit vereist ook een proactieve aanpak om de redactionele onafhankelijkheid binnen mediabedrijven die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten aanbieden te bevorderen, met name door middel van interne waarborgen. Aanbieders van mediadiensten moeten evenredige maatregelen treffen om te waarborgen dat redacteuren over de vrijheid beschikken om binnen de voor de lange termijn vastgestelde redactionele lijn van de aanbieder van mediadiensten redactionele beslissingen te nemen. De doelstelling om redactionele beslissingen, met name van hoofdredacteuren en redacteuren, te beschermen tegen ongeoorloofde inmenging in verband met specifieke inhoud draagt bij aan het waarborgen van een gelijk speelveld op de interne markt voor mediadiensten en aan de kwaliteit van die diensten. Die maatregelen moeten tot doel hebben te waarborgen dat de onafhankelijkheidsnormen gedurende het gehele redactionele proces binnen de media worden geëerbiedigd, onder meer met het oog op het vrijwaren van de integriteit van journalistieke inhoud. Die doelstelling is bovendien in overeenstemming met het grondrecht om kennis te nemen en te geven van informatie op grond van artikel 11 van het Handvest. Gezien die overwegingen moeten aanbieders van mediadiensten bovendien ontvangers van hun mediadiensten transparantie bieden in verband met daadwerkelijke of mogelijke belangenconflicten.

(35)

Om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen, moeten aanbieders van mediadiensten interne waarborgen instellen die zijn afgestemd op hun omvang, structuur en behoeften. Aanbeveling (EU) 2022/1634 van de Commissie (12) biedt een catalogus van vrijwillige interne waarborgen die mediabedrijven in dat verband kunnen vaststellen. Deze verordening mag niet aldus worden uitgelegd dat zij de eigenaren van particuliere aanbieders van mediadiensten het recht ontneemt strategische of algemene doelstellingen vast te stellen of de groei en de financiële levensvatbaarheid van hun ondernemingen te bevorderen. In dat opzicht moet deze verordening erkennen dat het doel om redactionele onafhankelijkheid te bevorderen en de legitieme rechten en belangen van eigenaren van particuliere media, zoals het recht om de redactionele lijn van de aanbieder van mediadiensten te bepalen en hun redactieteams samen te stellen, met elkaar moeten worden verzoend.

(36)

Onafhankelijke nationale regulerende instanties of organen zijn essentieel voor de correcte toepassing van de mediawetgeving binnen de Unie. Hoewel nationale regulerende instanties of organen vaak geen bevoegdheden hebben ten aanzien van de perssector, zijn zij het best in staat om de juiste toepassing van de voorschriften voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed functionerende markt voor mediadiensten in het algemeen te waarborgen, zoals beoogd in deze verordening. De nationale regulerende instanties of organen moeten over de nodige personele en financiële middelen en deskundigheid beschikken voor de uitvoering van hun taken, onder meer om hun deelname aan de activiteiten van de Europese Raad voor mediadiensten (de “raad”) mogelijk te maken. Zij moeten over technische middelen beschikken, zoals relevante digitale tools. Indien passend, verstrekken de lidstaten de nationale regulerende instanties of organen de nodige extra middelen, rekening houdend met de aanvullende taken die hun bij deze verordening worden toegekend. De nationale regulerende instanties of organen moeten ook over passende bevoegdheden beschikken, met name om informatie en gegevens op te vragen bij natuurlijke of rechtspersonen die onder deze verordening vallen of die, voor doeleinden die verband houden met hun handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit, redelijkerwijs zouden kunnen beschikken over de benodigde informatie en gegevens, met betrekking tot de rechten en belangen van die personen.

(37)

Teneinde ervoor te zorgen dat deze verordening en andere mediawetgeving van de Unie consistent wordt toegepast, moet de raad worden opgericht als onafhankelijk adviesorgaan op het niveau van de Unie dat de nationale regulerende autoriteiten of organen bijeenbrengt en hun activiteiten coördineert. Bij de uitvoering van zijn taken en de uitoefening van zijn bevoegdheden moet de raad volledig onafhankelijk zijn, ook van politieke of economische invloeden, en mag hij geen instructies vragen aan of aanvaarden van regeringen, instellingen — nationaal, supranationaal of internationaal — of van publieke of private personen of organen. De Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die is opgericht bij Richtlijn 2010/13/EU, is essentieel gebleken voor de bevordering van de consistente uitvoering van die richtlijn. De raad moet daarom voortbouwen op de werkzaamheden van de ERGA en die groep vervangen. Hiervoor is een gerichte aanpassing van Richtlijn 2010/13/EU nodig, waarbij artikel 30 ter, op basis waarvan ERGA is opgericht, wordt geschrapt en waarbij verwijzingen naar de ERGA en haar taken als gevolg daarvan worden vervangen. De wijziging van Richtlijn 2010/13/EU door deze verordening is gerechtvaardigd omdat de wijziging beperkt blijft tot bepalingen die de lidstaten niet hoeven om te zetten en gericht zijn aan de instellingen van de Unie.

(38)

De raad moet bestaan uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties of organen. De nationale regulerende instanties of organen moeten deze vertegenwoordigers aanwijzen. In gevallen waarin lidstaten meerdere bevoegde nationale regulerende instanties of organen hebben, ook op regionaal niveau, moet door middel van passende procedures een gezamenlijke vertegenwoordiger worden gekozen en moet het stemrecht beperkt blijven tot één vertegenwoordiger per lidstaat. Met het oog op hun activiteiten binnen de raad moeten de nationale regulerende instanties of organen overleg kunnen plegen en hun activiteiten kunnen coördineren met ter zake bevoegde autoriteiten of organen en, in voorkomend geval, met zelfregulerende organen in hun lidstaten. Dat mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de andere nationale regulerende instanties of organen om in voorkomend geval deel te nemen aan de vergaderingen van de raad. Bovendien moet de raad de mogelijkheid hebben om, per geval, externe deskundigen uit te nodigen voor zijn vergaderingen. Daarnaast moet hij de mogelijkheid hebben om, in overeenstemming met de Commissie, permanente waarnemers aan te wijzen die aanwezig zijn bij vergaderingen, met name van nationale regulerende instanties of organen uit kandidaat-lidstaten, of potentiële kandidaat-lidstaten, of ad-hocgedelegeerden van andere bevoegde nationale autoriteiten.

(39)

Met het oog op de gevoeligheid van de mediasector en in navolging van de wijze waarop de ERGA beslissingen neemt volgens haar reglement van orde, moet de raad zijn beslissingen op basis van een tweederdemeerderheid van de stemmen nemen. In het reglement van orde van de raad moeten met name de rol, taken en benoemingsprocedures van de voorzitter en de vicevoorzitter worden vastgelegd en regelingen worden gespecificeerd hoe belangenconflicten van de leden van de raad worden voorkomen en beheerd. Om de voorzitter en de vicevoorzitter te ondersteunen, moet de raad de mogelijkheid hebben om een stuurgroep op te richten. Bij de samenstelling van de stuurgroep moet rekening worden gehouden met het beginsel van geografisch evenwicht. De raad moet de specifieke regelingen voor de stuurgroep vastleggen in zijn reglement van orde. De voorzitter en de vicevoorzitter van de ERGA, geadviseerd door de leden van de ERGA-raad, moeten een ordelijke, transparante en effectieve overgang van de ERGA naar de raad faciliteren totdat de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad, zijn verkozen.

(40)

Als de raad zaken behandelt die de audiovisuele mediasector overschrijden, moet hij een doeltreffend raadplegingsmechanisme opzetten, waarbij belanghebbenden uit de desbetreffende mediasectoren die actief zijn op zowel het niveau van de Unie als op nationaal niveau worden betrokken. Dergelijke belanghebbenden kunnen onder meer persraden, journalistieke verenigingen, vakbonden en bedrijfsverenigingen zijn. De raad dient deze belanghebbenden de mogelijkheid te bieden de raad attent te maken op de ontwikkelingen en kwesties die relevant zijn voor hun sector. Het raadplegingsmechanisme moet de raad in staat stellen gerichte input van de belanghebbenden en relevante informatie te verzamelen om zijn werkzaamheden te ondersteunen. Bij het vastleggen van de regelingen voor het raadplegingsmechanisme in zijn reglement van orde moet de raad rekening houden met de noodzaak van transparantie, diversiteit en eerlijke geografische vertegenwoordiging. De raad moet ook de academische wereld kunnen raadplegen om aanvullende relevante informatie te verzamelen.

(41)

Onverminderd de bevoegdheden die bij de Verdragen aan de Commissie zijn toegekend, is het essentieel dat de Commissie en de raad nauw samenwerken, zodat de raad de Commissie kan adviseren en ondersteunen in aangelegenheden die verband houden met mediadiensten die onder zijn bevoegdheid vallen. De raad moet de Commissie actief ondersteunen bij het waarborgen van de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU. Daartoe moet de raad de Commissie met name adviseren en bijstaan met betrekking tot regelgevende, technische of praktische aspecten die relevant zijn voor de toepassing van het Unierecht, samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken bevorderen en adviezen opstellen in de gevallen waarin deze verordening voorziet, in voorkomend geval rekening houdend met de situatie op het gebied van mediavrijheid en pluriformiteit van de media op de betrokken mediamarkten. Dergelijke adviezen mogen niet juridisch bindend zijn, maar moeten voor de betrokken nationale regulerende instanties of organen een nuttige leidraad vormen en zouden door de Commissie in aanmerking kunnen worden genomen bij haar taken om de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU te waarborgen. Indien de nationale regulerende instanties of organen hun uiterste best hebben gedaan om het advies van de raad uit te voeren, of elke afwijking daarvan naar behoren hebben gemotiveerd, moet ervan worden uitgegaan dat zij alles in het werk hebben gesteld om rekening te houden met het advies van de raad.

(42)

Om zijn taken doeltreffend en onafhankelijk te kunnen vervullen, moet de raad worden bijgestaan door een secretariaat ten behoeve van de activiteiten van de raad. De Commissie moet in het secretariaat voorzien. Het secretariaat moet over voldoende middelen beschikken om zijn taken uit te voeren. Onverminderd de institutionele en budgettaire autonomie van de Commissie is het van belang dat zij rekening houdt met de door de raad meegedeelde behoeften, met name wat betreft de kwalificaties, deskundigheid en profielen waarover het personeel van het secretariaat moet beschikken om zijn taken doeltreffend uit te kunnen voeren. Het secretariaat moet ook een beroep kunnen doen op de deskundigheid en middelen van de nationale regulerende instanties of organen. Dat is cruciaal om de raad bij de voorbereiding van zijn resultaten te ondersteunen. Daarom moet het secretariaat beschikken over een passend aantal personeelsleden met de nodige bekwaamheid en ervaring, die door nationale regulerende instanties of organen worden gedetacheerd. In het kader van zijn opdracht om bij te dragen tot de onafhankelijke uitvoering van de taken van de raad mag het secretariaat alleen instructies van de raad volgen wanneer het de raad ondersteunt bij de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening. Het secretariaat moet de raad inhoudelijke, administratieve en organisatorische ondersteuning bieden en de raad bijstaan bij de uitvoering van zijn taken, met name door onderzoeks- of informatieverzamelingsactiviteiten uit te voeren.

(43)

Samenwerking op regelgevingsgebied tussen onafhankelijke regulerende instanties of organen voor de media is essentieel om de interne markt voor mediadiensten goed te laten functioneren. Richtlijn 2010/13/EU bevat echter geen gestructureerd samenwerkingskader voor nationale regulerende instanties of organen. Sinds de herziening van het kader voor audiovisuele mediadiensten van de Unie door middel van Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad (13), waarmee het toepassingsgebied is uitgebreid tot videoplatforms, is er steeds meer behoefte aan nauwe samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen, met name voor het oplossen van landsgrensoverschrijdende kwesties. Deze behoefte is ook gerechtvaardigd in het licht van de nieuwe uitdagingen in de mediaomgeving van de Unie die met deze verordening moeten worden aangepakt, onder meer door toekenning van nieuwe taken aan nationale regulerende instanties of organen.

(44)

In het licht van die uitdagingen zijn de ERGA-leden, ook om in te spelen op de behoefte aan nauwere samenwerking op het gebied van audiovisuele mediadiensten, het in 2020 eens geworden over een memorandum van overeenstemming over niet-bindende mechanismen voor grensoverschrijdende samenwerking ter ondersteuning van de toepassing van de Unieregels die relevant zijn voor audiovisuele mediadiensten en videoplatformdiensten. Voortbouwend op dat vrijwillige kader is het, ook om een doeltreffende handhaving van het mediarecht van de Unie te waarborgen en te voorkomen dat er op de interne markt voor mediadiensten nog belemmeringen bijkomen en dat de toepasselijke regels door malafide aanbieders van mediadiensten worden omzeild, essentieel om in een duidelijk, juridisch bindend kader te voorzien voor een effectieve en efficiënte samenwerking tussen de nationale regulerende instanties of organen binnen het vastgestelde rechtskader. Een dergelijk kader is van cruciaal belang voor de handhaving van het land-van-oorsprongbeginsel, een van de hoekstenen van Richtlijn 2010/13/EU, en om ervoor te zorgen dat nationale regulerende instanties of organen toezicht kunnen uitoefenen op aanbieders van mediadiensten. Het doel moet zijn de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU te waarborgen, bijvoorbeeld door te zorgen voor een vlotte uitwisseling van informatie tussen nationale regulerende instanties en organen, of door een snelle behandeling van vragen in verband met jurisdictiekwesties mogelijk te maken. Indien nationale regulerende instanties of organen informatie uitwisselen, moet alle relevante Unie- en nationale wetgeving inzake informatie-uitwisseling, met inbegrip van de desbetreffende gegevensbeschermingswetgeving, in acht worden genomen. Een dergelijke samenwerking, en met name de versnelde samenwerking, is van cruciaal belang ter ondersteuning van acties om de interne markt tegen malafide aanbieders van mediadiensten te beschermen en tegelijkertijd de eerbiediging van de grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, te waarborgen. Een versnelde samenwerking is met name noodzakelijk om te voorkomen dat mediadiensten die in bepaalde lidstaten op grond van artikel 3, leden 3 en 5, van Richtlijn 2010/13/EU zijn opgeschort, in die lidstaten via de satelliet of op andere wijze verder worden aangeboden, en aldus bij te dragen aan de nuttige werking van de desbetreffende nationale maatregelen, met inachtneming van het Unierecht. De adviezen van de raad zullen belangrijk zijn voor de doeltreffende werking van het samenwerkingsmechanisme.

(45)

Gezien de pan-Europese aard van videoplatforms, moeten nationale regulerende instanties of organen beschikken over een speciaal instrument om gebruikers van videoplatformdiensten te beschermen tegen bepaalde illegale en schadelijke inhoud, inclusief commerciële communicatie. Er is met name, zonder afbreuk te doen aan het land-van-oorsprongbeginsel, een mechanisme nodig waarmee bevoegde nationale regulerende instanties of organen hun tegenhanger kunnen verzoeken noodzakelijke en evenredige maatregelen te treffen om te waarborgen dat de verplichtingen van aanbieders van videoplatforms worden gehandhaafd krachtens artikel 28 ter, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2010/13/EU. Dat is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat het publiek, en met name minderjarigen, in de gehele Unie doeltreffend worden beschermd wanneer zij zich toegang verschaffen tot de inhoud op videoplatforms, en dat zij kunnen vertrouwen op het passende niveau van transparantie inzake online commerciële communicatie. Bemiddeling door en adviezen van de raad zullen bevorderlijk zijn voor wederzijds aanvaardbare en bevredigende resultaten voor de betrokken nationale regulerende instanties of organen. Indien het gebruik van een dergelijk mechanisme niet leidt tot een minnelijke schikking, kan het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat alleen worden beperkt indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) en indien de daarin vastgelegde procedure is gevolgd.

(46)

Het is essentieel om een consistente regelgevingspraktijk, de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU te waarborgen. Daartoe, en om bij te dragen aan de geharmoniseerde uitvoering van de mediawetgeving van de Unie, moet de Commissie zo nodig richtsnoeren kunnen uitvaardigen met betrekking tot grensoverschrijdende kwesties die door zowel deze verordening als Richtlijn 2010/13/EU worden bestreken. Bij het beantwoorden van de vraag of zij richtsnoeren dient uit te vaardigen, moet de Commissie, mede in het licht van de desbetreffende besprekingen met het bij Richtlijn 2010/13/EU ingestelde contactcomité voor aangelegenheden met betrekking tot die richtlijn, met name rekening houden met regelgevingskwesties die van invloed zijn op een aanzienlijk aantal lidstaten of regelgevingskwesties die een grensoverschrijdend element bevatten. Gezien de overvloed aan informatie en het toenemende gebruik van digitale middelen voor toegang tot media, is het van belang te waarborgen dat er aandacht is voor inhoud van algemeen belang, met het oog op het bereiken van een gelijk speelveld op de interne markt en de naleving van het grondrecht om inlichtingen te ontvangen op grond van artikel 11 van het Handvest. Gezien de mogelijke gevolgen van de krachtens artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU genomen nationale maatregelen voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, zouden richtsnoeren van de Commissie belangrijk zijn met het oog op de rechtszekerheid op dat gebied. Het zou ook nuttig zijn om richtsnoeren te verstrekken voor maatregelen die op grond van artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU worden getroffen met het oog op het waarborgen van de publieke beschikbaarheid van toegankelijke, juiste en actuele informatie inzake media-eigendom en voor de verplichting van aanbieders van mediadiensten om bepaalde geactualiseerde informatie gemakkelijk en direct beschikbaar te maken voor de ontvangers van hun diensten. De Commissie moet bij het opstellen van haar richtsnoeren worden bijgestaan door de raad. De raad moet met name zijn deskundigheid op regulerend, technisch en praktisch gebied ten aanzien van de gebieden en onderwerpen die onder de respectieve richtsnoeren vallen, met de Commissie delen.

(47)

Nationale regulerende instanties of organen beschikken over specifieke praktische deskundigheid waardoor zij de belangen van de aanbieders en ontvangers van mediadiensten doeltreffend in evenwicht kunnen houden en tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de bescherming en bevordering van de pluriformiteit van de media kunnen waarborgen. Dat is met name essentieel voor het beschermen van de interne markt tegen activiteiten van mediadiensten van buiten de Unie, ongeacht de manier waarop zij worden verspreid of geconsumeerd, die zich op een publiek in de Unie richten of dit bereiken, wat onder meer met het oog op de controle die door derde landen over hen kan worden uitgeoefend, een bedreiging kan zijn voor de openbare veiligheid of een risico hierop met zich mee kan brengen. Een risico op bedreiging van de openbare veiligheid kan betrekking hebben op het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf, overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (15), en systematische internationale campagnes van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging met als doel om de Unie in haar geheel of bepaalde lidstaten te destabiliseren. In dat opzicht moet de coördinatie tussen nationale regulerende instanties of organen om samen het hoofd te bieden aan mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid afkomstig van dergelijke mediadiensten worden versterkt en een rechtskader krijgen voor het waarborgen van de doeltreffendheid en mogelijke coördinatie van de nationale maatregelen die overeenkomstig de mediawetgeving van de Unie zijn getroffen.

(48)

De nationale maatregelen die kunnen worden getroffen tegen bedreigingen van de openbare veiligheid afkomstig van buiten de Unie gevestigde mediadiensten die zich richten op een publiek in de Unie, moeten worden gecoördineerd, met inbegrip van de mogelijkheid voor de raad om, in overleg met de Commissie, zo nodig adviezen over dergelijke maatregelen uit te brengen, met name indien een situatie op meerdere lidstaten van invloed is. Hiertoe moeten risico’s voor de openbare veiligheid op het niveau van de Unie en nationaal niveau worden beoordeeld met aandacht voor alle relevante feitelijke en juridische elementen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met eventuele bestaande beoordelingen van de wijze waarop de betrokken mediadienst op het grondgebied van de Unie wordt verspreid of ontvangen. Het doel moet zijn een meer gecoördineerde aanpak mogelijk te maken voor de betrokken nationale regulerende instanties of organen met betrekking tot beperkingen voor de verspreiding van dergelijke mediadiensten, onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten of hun nationale regulerende instanties of organen in overeenstemming met het Unierecht. In dat verband moeten de betrokken nationale regulerende instanties of organen de adviezen van de raad in aanmerking kunnen nemen wanneer zij overwegen maatregelen tegen een aanbieder van mediadiensten te nemen. Dat doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 215 VWEU.

(49)

Om de nationale regulerende instanties of organen verder te ondersteunen bij hun taak om de interne markt voor mediadiensten tegen malafide aanbieders van mediadiensten te beschermen, moet de raad een lijst van criteria opstellen met betrekking tot aanbieders van mediadiensten die buiten de Unie zijn gevestigd of van buiten de Unie afkomstig zijn. Een dergelijke lijst zou de betrokken nationale regulerende instanties of organen helpen wanneer een aanbieder van mediadiensten aan de rechtsbevoegdheid van een lidstaat onderworpen wil worden of wanneer een aanbieder van mediadiensten die reeds onder de rechtsbevoegdheid van een lidstaat valt, een ernstig risico voor de openbare veiligheid lijkt te vormen. Elementen die in een dergelijke lijst terug zouden moeten komen, zouden onder meer betrekking kunnen hebben op eigendom, beheer, financieringsstructuren, redactionele onafhankelijkheid van derde landen of naleving van co- of zelfregulerende mechanismen voor redactionele normen in een of meer lidstaten.

(50)

Zeer grote onlineplatforms fungeren voor veel gebruikers als toegangspoort tot media-inhoud en mediadiensten. Aanbieders van mediadiensten die redactionele verantwoordelijkheid over hun eigen inhoud uitoefenen, spelen een cruciale rol bij het verspreiden van informatie en bij het uitoefenen van het recht om informatie online te ontvangen en te verstrekken. Bij het uitoefenen van deze redactionele verantwoordelijkheid wordt van aanbieders van mediadiensten verwacht dat zij zorgvuldig handelen en informatie verstrekken die betrouwbaar is en de grondrechten eerbiedigt, overeenkomstig de wettelijke voorschriften of de co- of zelfreguleringsmechanismen waaraan zij in de lidstaten onderworpen zijn. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten daarom, ook met het oog op het recht van gebruikers om informatie te ontvangen en te verstrekken, indien zij van mening zijn dat de inhoud die door dergelijke aanbieders van mediadiensten wordt aangeboden onverenigbaar is met hun algemene voorwaarden, de mediavrijheid en pluriformiteit van de media naar behoren in acht nemen in overeenstemming met Verordening (EU) 2022/2065, en moeten aan de aanbieders van mediadiensten zo spoedig mogelijk de benodigde verklaringen geven in het kader van een motivering als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad (16) en artikel 17 van Verordening (EU) 2022/2065. Om de gevolgen van een beperking van die inhoud op het recht van gebruikers om informatie te ontvangen en te verstrekken tot een minimum te beperken, moeten zeer grote onlineplatforms hun motivering indienen voordat de schorsing of zichtbaarheidsbeperking van kracht wordt. Daarnaast moeten zij de betrokken aanbieder van mediadiensten in de gelegenheid stellen om binnen 24 uur na ontvangst van de motivering te antwoorden, voordat de zichtbaarheidsbeperking of de schorsing van kracht wordt. Bij een crisis als bedoeld in artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065, zou er een kortere termijn kunnen gelden, om met name rekening te houden met een dringende behoefte om de betrokken inhoud in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden te modereren.

(51)

Het gebruik van instrumenten voor etikettering of leeftijdscontrole door aanbieders van zeer grote onlineplatforms conform hun gebruiksvoorwaarden en in overeenstemming met het Unierecht mag niet als een beperking van de zichtbaarheid worden opgevat. Na het antwoord van een aanbieder van mediadiensten op de motivering van een aanbieder van een zeer groot onlineplatform, of bij ontstentenis van een dergelijk antwoord binnen de bepaalde termijn, moet die aanbieder van een zeer groot onlineplatform de aanbieder van mediadiensten meedelen of hij voornemens is de verstrekking van zijn onlinetussenhandelsdiensten met betrekking tot de door de aanbieder van mediadiensten aangeboden inhoud te schorsen of de zichtbaarheid van die inhoud te beperken. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van aanbieders van zeer grote onlineplatforms om maatregelen te nemen tegen illegale inhoud die via hun diensten wordt verspreid, om maatregelen te nemen om de systeemrisico’s door toedoen van hun diensten, bijvoorbeeld door desinformatie, te beoordelen en te beperken, of om maatregelen te nemen om minderjarigen te beschermen. In dat verband mag niets in deze verordening worden uitgelegd als een afwijking van de verplichtingen van aanbieders van zeer grote onlineplatforms op grond van de artikelen 28, 34 en 35 van Verordening (EU) 2022/2065 en artikel 28 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

(52)

Met het oog op de verwachte positieve gevolgen voor het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van meningsuiting is het gerechtvaardigd dat de klachten van aanbieders van mediadiensten die aan bepaalde regulerings-, coregulerings- of zelfreguleringsnormen voldoen, tegen beslissingen van aanbieders van zeer grote onlineplatforms met voorrang en zonder onnodige vertraging worden behandeld.

(53)

Daartoe moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms die toegang bieden tot media-inhoud, in hun online-interface voorzien in een functie waarmee aanbieders van mediadiensten kunnen verklaren dat zij aan bepaalde vereisten voldoen, en tegelijkertijd de mogelijkheid behouden om een dergelijke eigen verklaring niet te aanvaarden wanneer zij van mening zijn dat niet aan die voorwaarden wordt voldaan. Een aanbieder van mediadiensten die verklaart aan regelgevingsvereisten of aan een coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme te voldoen, moet de contactgegevens kunnen verstrekken van de nationale regulerende instantie of het nationale regulerende orgaan in kwestie of van de vertegenwoordigers van het coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme, met inbegrip van die van algemeen erkende beroepsverenigingen die een bepaalde sector vertegenwoordigen op het niveau van de Unie of nationaal niveau actief zijn. Bij gegronde twijfel zou die informatie de aanbieder van een zeer groot onlineplatform in staat stellen bij die instanties of organen na te gaan of de aanbieder van mediadiensten aan dergelijke vereisten of mechanismen onderworpen is. In voorkomend geval moeten aanbieders van zeer grote onlineplatforms gebruikmaken van informatie betreffende de naleving van die vereisten, zoals de machineleesbare norm van het Journalism Trust Initiative, ontwikkeld onder auspiciën van het Europees Comité voor Normalisatie, of andere relevante gedragscodes. Erkende maatschappelijke organisaties, factcheckorganisaties en andere relevante beroepsorganisaties die de integriteit van mediabronnen op basis van met de mediasector overeengekomen normen erkennen, moeten ook de mogelijkheid hebben elk potentieel geval van niet-naleving door aanbieders van mediadiensten van de desbetreffende vereisten voor de eigen verklaring aan de aanbieders van zeer grote onlineplatforms te melden. Richtsnoeren van de Commissie zouden van cruciaal belang zijn om een doeltreffende toepassing van deze functie te vergemakkelijken. Die richtsnoeren moeten bijdragen tot het tot een minimum beperken van het risico op mogelijk misbruik van de functie, met name door aanbieders van mediadiensten die systematisch aan desinformatie, informatiemanipulatie en inmenging doen, onder wie aanbieders die onder zeggenschap staan van bepaalde derde landen, met inachtneming van de criteria die de raad met betrekking tot aanbieders van mediadiensten van buiten de Unie, moet ontwikkelen. Daartoe kunnen die richtsnoeren betrekking hebben op regelingen in verband met de betrokkenheid van erkende maatschappelijke organisaties, met inbegrip van factcheckorganisaties, bij de evaluatie van de verklaringen of in verband met de raadpleging van nationale regulerende instanties of organen of coregulerings- of zelfregulerende instanties.

(54)

In deze verordening wordt het belang van coregulerings- en zelfreguleringsmechanismen in het kader van het aanbieden van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms erkend. Die mechanismen vertegenwoordigen een soort vrijwillige initiatieven, bijvoorbeeld in de vorm van gedragscodes, die aanbieders van mediadiensten of hun vertegenwoordigers in staat stellen om onderling en voor henzelf gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen, onder meer op het gebied van ethische normen, de correctie van fouten of klachtenafhandeling. Robuuste, inclusieve en algemeen aanvaarde zelfregulering in de media is een doeltreffende garantie voor de kwaliteit en professionaliteit van mediadiensten en is essentieel voor het waarborgen van redactionele integriteit.

(55)

Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten in gesprek gaan met aanbieders van mediadiensten die normen op het gebied van geloofwaardigheid en transparantie in acht nemen en die van mening zijn dat aanbieders van zeer grote onlineplatforms herhaaldelijk en zonder voldoende grond beperkingen of schorsingen op hun inhoud opleggen, teneinde een minnelijke schikking te vinden om een eind te maken aan ongerechtvaardigde beperkingen of schorsingen en deze in de toekomst te vermijden. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms moeten dergelijke gesprekken te goeder trouw aangaan, met bijzondere aandacht voor het waarborgen van de mediavrijheid en de vrijheid van informatie. De raad moet de Commissie in kennis stellen van zijn adviezen over het resultaat van die dialogen. De Commissie zou dergelijke adviezen bijgevolg in aanmerking kunnen nemen in het kader van de handhaving van Verordening (EU) 2022/2065.

(56)

De raad moet, voortbouwend op de nuttige rol die de ERGA heeft gespeeld bij het toezicht op de naleving door de ondertekenaars van de EU-gedragscode inzake desinformatie, ten minste eenmaal per jaar een gestructureerde dialoog organiseren tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen, ervaringen en beste praktijken in verband met de toepassing van de desbetreffende bepalingen, mede wat betreft de moderatieprocessen door zeer grote onlineplatforms, van deze verordening te bespreken en toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven ter bescherming van de gebruikers tegen schadelijke inhoud, met inbegrip van initiatieven tegen desinformatie. De Commissie kan in voorkomend geval de verslagen over de resultaten van dergelijke gestructureerde dialogen bestuderen bij de beoordeling van systemische en opkomende problemen in de Unie in het kader van haar handhaving van Verordening (EU) 2022/2065, en kan de raad vragen haar daartoe te ondersteunen.

(57)

Ontvangers van mediadiensten die programma’s aanbieden, moeten de inhoud die zij willen bekijken of beluisteren daadwerkelijk kunnen kiezen op basis van hun voorkeuren. Hun vrijheid om inhoud te kiezen kan echter worden beperkt door commerciële praktijken in de mediasector, zoals overeenkomsten voor de prioritering van inhoud tussen aanbieders van mediadiensten en fabrikanten van apparatuur of aanbieders van gebruikersinterfaces die de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden, zoals connecteerbare televisies of audiosystemen voor auto’s, controleren of beheren. De prioritering kan bijvoorbeeld worden toegepast op het startscherm van een apparaat, via hardware-instellingen of snelkoppelingen in de software, toepassingen en zoekgebieden, die gevolgen hebben voor het gedrag van de ontvangers, die ten onrechte kunnen worden gestimuleerd om een bepaald media-aanbod te verkiezen boven andere. De keuze van de gebruiker kan ook worden beperkt door gesloten circuits van voorgeïnstalleerde toepassingen. Gebruikers moeten over de mogelijkheid beschikken om te allen tijde op eenvoudige, gemakkelijk toegankelijke en gebruikersvriendelijke wijze de configuratie, inclusief de standaardinstellingen, van een apparaat, te wijzigen, zoals van een afstandsbediening dan wel van een gebruikersinterface die de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden, controleert of beheert. Hieronder moeten alle aanpassingsfuncties van apparaten of gebruikersinterfaces worden verstaan die gebruikers oriëntatie of sturing bieden bij hun keuze met betrekking tot mediadiensten of inhoud waartoe zij toegang wensen te verkrijgen, en met behulp waarvan zij dergelijke diensten of inhoud kunnen vinden of ontdekken, indachtig het doel van eerlijke toegang tot mediadiensten in al hun diversiteit, vanuit het oogpunt van zowel gebruikers als aanbieders van mediadiensten. Dat recht mag niet gelden voor afzonderlijke onderdelen, zoals programma’s, in een catalogus van diensten op aanvraag en geldt onverminderd maatregelen ter waarborging van de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang ter uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU en die ter uitvoering van artikel 7 ter van die richtlijn, die zijn getroffen in het belang van rechtmatige overwegingen van openbaar beleid. Fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs moeten bij het in de handel brengen van hun producten de effectieve gebruikersvriendelijkheid van de vereiste functie kunnen aantonen. De lidstaten moeten er door middel van passende maatregelen voor zorgen dat apparaten en interfaces die door de betrokken marktspelers in hun markt in de handel worden gebracht, voldoen aan de desbetreffende vereisten van deze verordening. Dat kan worden bereikt door monitoring van de toepassing en de effectiviteit van de door deze marktspelers getroffen maatregelen.

(58)

De visuele identiteit van aanbieders van mediadiensten bestaat uit merken, logo’s, handelsmerken of andere kenmerken aan de hand waarvan ontvangers van mediadiensten die programma’s aanbieden, gemakkelijk kunnen bepalen wie de redactionele verantwoordelijkheid voor de dienst draagt. Visuele identiteiten zijn ook een belangrijke concurrentietroef voor aanbieders van mediadiensten waarmee zij hun media-aanbod op de markt kunnen differentiëren. Daarom is het belangrijk dat de visuele identiteit van aanbieders van mediadiensten die programma’s aanbieden, behouden blijft wanneer gebruikers zich via verschillende apparaten en gebruikersinterfaces toegang tot hun mediadiensten verschaffen. Daartoe moeten fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs van apparaten en gebruikersinterfaces ervoor zorgen dat de visuele identiteit die door die aanbieders van mediadiensten wordt verstrekt, niet wordt verwijderd of gewijzigd.

(59)

Om bij het verrichten van diverse mediadiensten die programma’s aanbieden, een gelijk speelveld te garanderen in het licht van de technologische ontwikkelingen op de interne markt, en om eerlijke toegang tot mediadiensten in al hun diversiteit te garanderen, is het noodzakelijk de ontwikkeling te bevorderen van gemeenschappelijke geharmoniseerde normen voor apparaten en gebruikersinterfaces die de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden of digitale signalen bieden waarmee de audiovisuele inhoud van de bron naar de bestemming wordt gebracht, controleren of beheren. In dat verband is het van belang te voorkomen dat uiteenlopende technische normen leiden tot belemmeringen en extra kosten voor de sector en de consumenten, en tegelijkertijd de ontwikkeling van oplossingen aan te moedigen om bestaande verplichtingen inzake mediadiensten uit te voeren.

(60)

Verschillende wetgevende, regulerende of bestuursrechtelijke maatregelen zouden gerechtvaardigd kunnen zijn, en bevorderlijk voor de pluriformiteit van de media. Sommige maatregelen kunnen echter de uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten in de mediasector belemmeren of minder aantrekkelijk maken, ten koste van de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten die actief zijn op de interne markt. Dergelijke maatregelen kunnen verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld regels om de eigendom van mediabedrijven door andere bedrijven in de mediasector of in niet-mediagerelateerde sectoren te beperken. Het betreft ook besluiten inzake vergunningen, zoals het intrekken of het moeilijker maken van verlenging van vergunningen van aanbieders van mediadiensten, en besluiten inzake goedkeuring van of de voorafgaande kennisgeving van aanbieders van mediadiensten. Om de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten die actief zijn op de interne markt, te beperken en de rechtszekerheid op de interne markt voor mediadiensten te vergroten, is het van belang dat dergelijke maatregelen in overeenstemming zijn met de beginselen van objectieve rechtvaardiging, transparantie, non-discriminatie en evenredigheid. Bestuursrechtelijke maatregelen die van invloed kunnen zijn op de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid, moeten binnen voorspelbare termijnen worden vastgesteld. Die termijnen moeten lang genoeg zijn opdat aanbieders van mediadiensten de maatregelen en de voorzienbare gevolgen ervan adequaat kunnen beoordelen. Voorts moeten aanbieders van mediadiensten die individueel en rechtstreeks worden geraakt door regulerings- of bestuursrechtelijke maatregelen, het recht hebben om tegen dergelijke maatregelen beroep in te stellen bij een onafhankelijke beroepsinstantie. Indien de beroepsinstantie geen rechterlijke instantie is, moet zij over de nodige middelen beschikken om doeltreffend te kunnen functioneren.

(61)

Onverminderd de toepassing van de mededingings- en staatssteunregels van de Unie en van nationale maatregelen die in overeenstemming met die regels zijn genomen, is het essentieel dat de raad, indien nationale regulerings- of bestuursrechtelijke maatregelen waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zullen hebben voor het functioneren van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, de bevoegdheid heeft om adviezen uit te brengen. De adviezen van de raad moeten gericht zijn op nationale maatregelen die de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt potentieel kunnen verstoren, bijvoorbeeld door hun functioneren op zodanige wijze te voorkomen of te belemmeren dat het aanbieden van hun mediadiensten op een bepaalde markt ernstig wordt ondermijnd. Dat kan het geval zijn wanneer een nationale bestuursrechtelijke maatregel specifiek is gericht tot een aanbieder van mediadiensten die zijn diensten aanbiedt in meer dan één lidstaat, of wanneer het gaat om een aanbieder van mediadiensten die door onder meer zijn marktaandeel, publieksbereik of verspreidingsniveau een aanzienlijke invloed heeft op de vorming van de publieke opinie in die lidstaat, en die aanbieder van een mediadienst belet daadwerkelijk op een bepaalde markt actief te zijn of een nieuwe markt te betreden. De raad kan dergelijke adviezen op eigen initiatief uitbrengen en moet dergelijke adviezen uitbrengen op verzoek van de Commissie. De raad moet ook op verzoek van individueel en rechtstreeks betrokken aanbieders van mediadiensten adviezen over dergelijke maatregelen uitbrengen. Daartoe moet de betrokken aanbieder van mediadiensten bij de raad een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek indienen. In zijn verzoek moet de betrokken aanbieder van mediadiensten meer bepaald vermelden of hij alle beschikbare nationale rechtsmiddelen reeds heeft uitgeput door de betwiste maatregelen voor de nationale rechter of andere bevoegde nationale instanties of organen aan te vechten, en welk soort besluit of besluiten daaruit voortvloeide. Het verzoek moet vermelden waarom de betrokken aanbieder van mediadiensten van mening is dat zijn functioneren op de interne markt door de betwiste maatregel of maatregelen aanzienlijk wordt beïnvloed, en waarom hij van mening is dat zijn rechtspositie door die maatregel of maatregelen rechtstreeks en individueel wordt beïnvloed.

(62)

Concentraties op de mediamarkt worden vanuit het oogpunt van de pluriformiteit van de media verschillend beoordeeld in de Unie. De regels en procedures met betrekking tot de beoordeling van concentraties op de mediamarkt lopen uiteen in de Unie. Sommige lidstaten vertrouwen uitsluitend op mededingingsbeoordelingen, terwijl andere speciale kaders hebben om concentraties op mediapluriformiteit te beoordelen. Ook in het laatste geval bestaan er aanzienlijke verschillen. In sommige gevallen worden alle mediatransacties onderzocht, ongeacht of daarbij bepaalde drempels zijn bereikt, terwijl er in andere gevallen alleen een beoordeling wordt verricht wanneer specifieke drempels zijn overschreden of aan bepaalde kwalitatieve criteria is voldaan. Ten behoeve van een dergelijke beoordeling passen sommige lidstaten bijvoorbeeld inkomstenmultiplicatoren toe om ervoor te zorgen dat bedreigingen van de mededinging niet onopgemerkt blijven en nader worden onderzocht, ook wanneer de betrokken verkooppunten lage inkomsten hebben. In voorkomend geval zijn er ook verschillen in de procedures voor het onderzoek naar markttransacties op mediapluriformiteit. Dat onderzoek wordt vaak onafhankelijk door de mediatoezichthouder verricht door middel van een zelfstandige beoordeling of door de bevoegde instantie met inschakeling van de mediatoezichthouder door middel van een advies, dat kan bestaan uit een zelfstandige bijdrage of schriftelijke standpunten of opmerkingen in het kader van een lopende beoordeling. Op grond van bepaalde nationale regels kunnen ministeries of overheidsinstanties op niet-economische gronden ingrijpen in het onderzoek naar de mediamarkten, variërend van bescherming van de pluriformiteit van de media tot bescherming van de openbare veiligheid of van andere algemene belangen.

(63)

De verschillen en het gebrek aan coördinatie tussen de regels en procedures van de lidstaten die van toepassing zijn op concentraties op de mediamarkt kunnen leiden tot rechtsonzekerheid en tot regulerings-, bestuursrechtelijke of economische lasten voor mediabedrijven die grensoverschrijdend willen opereren, waardoor de mededinging op de interne markt voor mediadiensten wordt verstoord. In sommige gevallen kunnen nationale maatregelen op dit gebied een in de Unie gevestigd mediabedrijf daadwerkelijk beletten een andere nationale markt te betreden, zonder dat zij daadwerkelijk gericht zijn op het bevorderen van de pluriformiteit van de media (17). Uiteindelijk kan dit in plaats van een grotere mediapluriformiteit een sterkere oligopolistische dynamiek op de mediamarkt tot gevolg hebben. Om belemmeringen voor het vermogen van aanbieders van mediadiensten om op de interne markt actief te zijn, te verminderen, is het van belang dat bij deze verordening een gemeenschappelijk kader voor het beoordelen van mediamarktconcentraties in de hele Unie wordt vastgesteld.

(64)

Media spelen een doorslaggevende rol bij de vorming van de publieke opinie en het verstrekken aan burgers van informatie die relevant is voor een actieve deelname aan democratische processen. Daarom moeten lidstaten, los van beoordelingen krachtens het mededingingsrecht, in hun nationale recht regels en procedures opnemen om beoordeling mogelijk te maken van concentraties op de mediamarkt die van aanzienlijke invloed zouden kunnen zijn op de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid. In dat verband moet pluriformiteit van de media worden opgevat als de mogelijkheid om toegang te verkrijgen tot diverse mediadiensten en media-inhoud die uiteenlopende meningen, stemmen en analyses weerspiegelen. Nationale regels en procedures kunnen gevolgen hebben voor de vrijheid om mediadiensten aan te bieden op de interne markt en moeten een goed kader hebben en transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn. Concentraties op de mediamarkt waarvoor dergelijke regels gelden, moeten worden opgevat als concentraties die ertoe zouden kunnen leiden dat één entiteit controle of aanzienlijke belangen op de betrokken markt heeft, en aldus aanzienlijke invloed heeft op de vorming van de publieke opinie op een bepaalde mediamarkt in een of meer lidstaten. Een belangrijk criterium dat in aanmerking moet worden genomen, is de afname van tegengestelde standpunten binnen die markt als gevolg van de concentratie van de mediamarkt.

(65)

Nationale regulerende instanties of organen, die specifieke expertise hebben op het gebied van de pluriformiteit van de media, moeten betrokken worden bij de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid wanneer zij zelf niet de aangewezen instanties of organen zijn. De rol van die nationale regulerende instanties of organen moet aanzienlijk zijn, bijvoorbeeld door te waarborgen dat bij de beoordeling van de mededinging hun standpunten in aanmerking worden genomen. Om rechtszekerheid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de nationale regels en procedures die de beoordeling van mediamarktconcentraties die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor mediapluriformiteit en redactionele onafhankelijkheid, mogelijk maken, daadwerkelijk gericht zijn op het beschermen van de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, is het van cruciaal belang dat er van tevoren objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria voor het aanmelden en beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid worden vastgesteld.

(66)

Indien een concentratie op de mediamarkt binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 valt, mag de toepassing van de onderhavige verordening of van eventuele door lidstaten op basis van de onderhavige verordening vastgestelde regels en procedures geen afbreuk doen aan de toepassing van artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004 en moet die daar gescheiden van blijven. De door de aangewezen nationale regulerende instanties of organen of de betrokken nationale regulerende instanties of organen genomen maatregelen naar aanleiding van hun beoordelingen van concentraties op de mediamarkt die aanzienlijke gevolgen zouden kunnen hebben voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid moeten daarom gericht zijn op het beschermen van de gewettigde belangen in de zin van artikel 21, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 139/2004, en verenigbaar zijn met de algemene beginselen en overige bepalingen van het Unierecht. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan meer gedetailleerde nationale regels die van toepassing zijn op concentraties op de mediamarkt op met name regionaal of lokaal niveau.

(67)

De raad moet de bevoegdheid krijgen om adviezen uit te brengen over ontwerpbeoordelingen door de aangewezen nationale regulerende instanties of organen, of over ontwerpadviezen door de betrokken nationale regulerende instanties of organen, indien de concentraties op de mediamarkt waarschijnlijk gevolgen hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn als met dergelijke concentraties verwervingen door of van een in een andere lidstaat gevestigde of over de landsgrenzen heen actieve onderneming gemoeid zijn of wanneer dergelijke concentraties ertoe leiden dat aanbieders van mediadiensten een aanzienlijke invloed hebben op de vorming van de publieke opinie op een bepaalde mediamarkt met potentiële effecten op het publiek op de interne markt. Indien een concentratie op de mediamarkt door de betrokken regulerende instanties of organen op nationaal niveau niet is of kon worden beoordeeld op de gevolgen ervan voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, of indien de nationale regulerende instanties of organen de raad niet hebben geraadpleegd over een concentratie op de mediamarkt die wordt geacht de werking van de interne markt voor mediadiensten waarschijnlijk te beïnvloeden, kan de raad op eigen initiatief een advies verstrekken en moet hij op verzoek van de Commissie een advies verstrekken. In dat verband moet de Commissie de mogelijkheid behouden om haar eigen adviezen uit te brengen.

(68)

Teneinde pluriforme mediamarkten te waarborgen, moeten de nationale regulerende instanties of organen en de raad rekening houden met de elementen waarin deze verordening voorziet. Met name moeten de nationale autoriteiten of organen en de raad rekening houden met de verwachte gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media, met name het effect op de vorming van de publieke opinie, rekening houdend met de online-omgeving. In dat verband moeten de nationale autoriteiten of organen en de raad, met name indien dat relevant is om de mogelijke gevolgen voor de vorming van de publieke opinie in belangrijke delen van een bepaalde mediamarkt te beoordelen, rekening houden met het geografische bereik van de entiteiten die bij de concentratie op de mediamarkt betrokken zijn. Tegelijkertijd moeten zij nagaan of andere mediakanalen, die verschillende en alternatieve inhoud aanbieden, nog steeds naast elkaar zouden bestaan op de bewuste markt of markten indien de betrokken concentratie op de mediamarkt tot stand wordt gebracht. Bij de beoordeling van waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid moeten de nationale autoriteiten of organen en de raad mogelijke risico’s van ongeoorloofde inmenging door de toekomstige eigenaar, beheer- of governancestructuur in de redactionele beslissingen van de verworven of samengevoegde entiteit onderzoeken. De nationale autoriteiten of organen en de raad moeten ook rekening houden met de bestaande of beoogde interne waarborgen die tot doel hebben ethische en professionele normen aan te houden en de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen die binnen de betrokken mediaondernemingen worden genomen. Bij het beoordelen van de potentiële gevolgen van mediamarktconcentraties op de pluriformiteit in de media en de redactionele onafhankelijkheid moeten de nationale autoriteiten of organen en de raad rekening houden met de invloed van de betrokken concentratie op de economische duurzaamheid van de entiteit of entiteiten waarop de concentratie betrekking heeft. Zij moeten ook nagaan of de entiteit of entiteiten die bij de concentratie betrokken zijn, zonder de concentratie economisch duurzaam zouden zijn, in zoverre dat ze op middellange termijn in staat zouden zijn financieel levensvatbare, naar behoren uitgeruste en technologisch aangepaste mediadiensten van hoge kwaliteit aan te bieden en verder te ontwikkelen op de markt. In voorkomend geval moeten de nationale autoriteiten of organen en de raad ook rekening houden met eventuele toezeggingen van elk van de betrokken partijen dat erop zal worden toegezien dat de betrokken concentratie op de mediamarkt de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid waarborgt. In voorkomend geval moeten de nationale instanties of organen, bij hun beoordelingen, en de raad, in zijn adviezen, ook rekening houden met de bevindingen van de jaarlijkse rechtsstaatverslagen van de Commissie met betrekking tot mediapluriformiteit en mediavrijheid.

(69)

Publieksmeting heeft een rechtstreekse invloed op de toewijzing en de prijzen van reclame, een belangrijke bron van inkomsten voor de mediasector. Publieksmeting is een essentieel instrument om de prestaties van media-inhoud te beoordelen en inzicht te krijgen in de voorkeuren van het publiek met het oog op de toekomstige productie van inhoud. Dienovereenkomstig moeten de spelers op de mediamarkt, met name aanbieders van mediadiensten en adverteerders, kunnen vertrouwen op objectieve en vergelijkbare publieksgegevens die afkomstig zijn van transparante, onbevooroordeelde en controleerbare oplossingen voor publieksmeting. De publieksmeting moet in principe worden verricht in overeenstemming met breed erkende zelfreguleringsmechanismen in de sector. Sommige nieuwe spelers in het media-ecosysteem, zoals onlineplatforms, houden zich echter niet aan de sectorale normen of beste praktijken die zijn overeengekomen via zelfreguleringsmechanismen van de sector en bieden hun eigen meetdiensten aan zonder informatie over hun methoden beschikbaar te stellen. Dat zou kunnen leiden tot niet-vergelijkbare oplossingen inzake publieksmeting, asymmetrische informatie onder de spelers op de mediamarkt en potentiële marktverstoringen, hetgeen dan ten koste zou gaan van de gelijkheid van kansen voor aanbieders van mediadiensten op de markt. Daarom is het van belang dat op de markt aangeboden systemen en methoden voor publieksmeting een passend niveau van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, non-discriminatie, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid garanderen.

(70)

Relevante marktspelers hebben van oudsher overeenstemming bereikt over een reeks meetmethoden voor transparante en betrouwbare publieksmeting en het ontwikkelen van onpartijdige en betrouwbare benchmarks ter beoordeling van de prestaties van media- en reclame-inhoud. Die meetmethoden komen tot uiting in desbetreffende normen en beste praktijken van de sector, of worden georganiseerd en geconsolideerd door zelfregulerende organen, zoals de gezamenlijke industriecomités die in verschillende lidstaten zijn opgericht en alle belangrijke belanghebbenden in de media- en reclamesector samenbrengen. Om de controleerbaarheid, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de methoden voor publieksmeting, met name online, te vergroten, moeten er transparantieverplichtingen worden vastgesteld voor aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting die niet werken volgens de desbetreffende sectorale normen en beste praktijken of volgens de binnen de betrokken zelfregulerende organen overeengekomen sectorale benchmarks. Op grond van die verplichtingen moeten dergelijke actoren, op verzoek en voor zover mogelijk, adverteerders en aanbieders van mediadiensten of partijen die namens hen optreden, informatie verstrekken waarin de voor de publieksmeting gebruikte methoden worden beschreven. Dergelijke informatie zou kunnen bestaan uit elementen zoals de omvang van de genomen steekproef, de definitie van de gemeten indicatoren, de metriek, de meetmethoden, de meetperiode, de dekking van de meting en de foutenmarge. Om een adequaat niveau van doeltreffendheid van die transparantieverplichtingen te waarborgen en de betrouwbaarheid van de systemen voor eigen publieksmeting te bevorderen, moeten de methoden en manier waarop zij worden toegepast jaarlijks aan onafhankelijke audits worden onderworpen. Om een gelijk speelveld tot stand te helpen brengen en de duidelijkheid en betwistbaarheid van de relevante informatie die aan de markt wordt verstrekt, te bevorderen, is het bovendien van essentieel belang dat de resultaten van publieksmeting beschikbaar worden gesteld. Daarom moeten aanbieders van mediadiensten aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting kunnen verzoeken informatie te verstrekken over de resultaten van publieksmeting met betrekking tot hun eigen media-inhoud en -diensten. Meer bepaald moeten aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting erop toezien dat die informatie wordt verstrekt in een vorm die voldoet aan sectorale normen, die relevante niet-geaggregeerde gegevens bevat, van hoge kwaliteit is en gedetailleerd genoeg is, zodat de verzoekende aanbieders van mediadiensten het bereik en de prestaties van hun media-inhoud en -diensten op doeltreffende en zinvolle wijze kunnen beoordelen. De noodzaak om de transparantie en betwistbaarheid van systemen voor eigen publieksmeting te vergroten, moet in overeenstemming worden gebracht met de vrijheid van aanbieders van systemen voor publieksmeting om binnen hun vrijheid van ondernemerschap hun eigen meetsystemen te ontwikkelen. In het bijzonder mogen de transparantieverplichtingen waaraan aanbieders van systemen voor publieksmeting krachtens deze verordening moeten voldoen, geen afbreuk doen aan de bescherming van de bedrijfsgeheimen, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (18), van aanbieders van publieksmeting. De op grond van deze verordening opgelegde verplichtingen mogen evenmin afbreuk doen aan eventuele verplichtingen die gelden voor aanbieders van systemen voor publieksmeting krachtens Verordening (EU) 2019/1150 of Verordening (EU) 2022/1925 van het Europees Parlement en de Raad (19), met inbegrip van verplichtingen met betrekking tot rangschikking, voorkeursbehandeling voor eigen producten of diensten of het verlenen van toegang tot instrumenten voor prestatiemeting en de desbetreffende gegevens.

(71)

Gedragscodes die samen met aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms, alsook organisaties die hen vertegenwoordigen, en andere belanghebbenden zijn opgesteld door de aanbieders van systemen voor publieksmeting of door organisaties of verenigingen die hen vertegenwoordigen, kunnen bijdragen tot de doeltreffende toepassing van deze verordening en moeten daarom worden aangemoedigd. Er is voor de bevordering van kwaliteitsnormen op het gebied van publieksmeting al gebruikgemaakt van mechanismen voor zelfregulering die breed zijn erkend in de mediasector en die aldus de onpartijdigheid van de metingen en de vergelijkbaarheid van de resultaten garanderen. De verdere ontwikkeling ervan zou kunnen worden gezien als een doeltreffend instrument voor de sector om overeenstemming te bereiken over de praktische oplossingen die nodig zijn opdat de systemen voor publieksmeting en de bijbehorende methodieken voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, niet-discriminatie, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid. Bij het opstellen van dergelijke gedragscodes zou, in overleg met alle belanghebbenden en met name aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms, in het bijzonder rekening kunnen worden gehouden met de toenemende digitalisering van de mediasector en de noodzaak om de diverse op de markt beschikbare oplossingen inzake publieksmeting steeds beter onderling vergelijkbaar te maken. De vergelijkbaarheid van de resultaten van publieksmetingen is namelijk van cruciaal belang om een gelijk speelveld voor spelers op de mediamarkt tot stand te brengen, aangezien aanbieders van mediadiensten en adverteerders hierdoor het succes van hun aanbod, dat gebruikers in toenemende mate op verschillende apparaten en platforms consumeren, beter kunnen inschatten. Daarom moeten de betrokken spelers uit de sector worden aangemoedigd om gebruik te maken van gedragscodes en andere zelfreguleringsmechanismen om de ontwikkeling van oplossingen inzake publieksmeting te bevorderen die vergelijkbaar zijn tussen verschillende media en platforms. Daarnaast moeten dergelijke gedragscodes ook de ontwikkeling bevorderen van oplossingen die een accurate meting van het publiek van kleine aanbieders van mediadiensten garanderen.

(72)

Overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten zijn voor veel aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms een belangrijke bron van inkomsten die bijdraagt aan hun economische duurzaamheid. Om gelijke kansen op de interne markt te waarborgen, moet toegang tot dergelijke middelen op niet-discriminerende wijze worden verleend aan aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms uit elke lidstaat die de doelgroep of een deel ervan goed kunnen bereiken. Overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten kunnen aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms bovendien kwetsbaar maken voor ongeoorloofde staatsinvloed of partijdige belangen, waarbij een en ander ten koste gaat van de vrijheid van dienstverlening en de grondrechten. Een ondoorzichtige en bevooroordeelde toewijzing van dergelijke middelen is dan ook een krachtig middel om invloed uit te oefenen op de redactionele vrijheid van aanbieders van mediadiensten, zich deze aanbieders “toe te eigenen” of verkapt te subsidiëren om oneerlijk politiek of commercieel voordeel of gunstige berichtgeving te verkrijgen. Overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten worden in sommige opzichten gereguleerd via een versnipperd kader van mediaspecifieke maatregelen en Unieregels inzake overheidsopdrachten, die niet voldoende bescherming bieden tegen preferentiële of bevoordeelde verspreiding. Met name Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (20) is niet van toepassing op openbare-dienstcontracten voor de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat bestemd is voor audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten. Mediaspecifieke regels inzake overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten, voor zover die bestaan, verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. Dat kan tot asymmetrische informatie voor spelers op de mediamarkt leiden en negatieve gevolgen hebben voor de grensoverschrijdende economische activiteiten op de interne markt voor mediadiensten. Maar nog belangrijker is dat dit de mededinging kan verstoren, investeringen kan ontmoedigen en schadelijk kan zijn voor een gelijk speelveld op de interne markt voor mediadiensten.

(73)

Om concurrentieverstoring tussen aanbieders van mediadiensten en onlineplatforms te voorkomen en het risico van verkapte subsidiëring en ongeoorloofde politieke invloed op de media te vermijden, moeten gemeenschappelijke vereisten worden vastgesteld ten aanzien van transparantie, objectiviteit, evenredigheid en niet-discriminatie bij de toewijzing van overheidsmiddelen of andere staatsmiddelen aan aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms voor overheidsreclame of de aankoop van andere goederen of diensten dan overheidsreclame, bijvoorbeeld audiovisuele producties, marktgegevens en advies- of opleidingsdiensten. Indien mogelijk moet een dergelijke toewijzing, met inachtneming van de nationale en lokale specifieke kenmerken van de relevante mediamarkten, nationale bestuursmodellen en de verdeling van bevoegdheden tussen het nationale, het regionale en het lokale niveau in de lidstaten, en in het bijzonder rekening houdend met het toegewezen bedrag aan overheidsmiddelen en het aantal potentiële aanbieders van relevante reclamediensten of andere relevante goederen of diensten dan reclame, tot doel hebben de pluriformiteit van de media te waarborgen, met name doordat de toewijzing aan een breed scala van verschillende aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms ten goede komt. De toewijzing mag niet tot een ongerechtvaardigd en onevenredig voordeel voor bepaalde aanbieders leiden. Om een hoog niveau van transparantie te waarborgen, is het belangrijk dat de criteria en procedures die worden gehanteerd voor het toewijzen van overheidsmiddelen aan aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms voor overheidsreclame- en leverings- of dienstverleningscontracten, vooraf op elektronische en gebruiksvriendelijke wijze openbaar worden gemaakt. De gemeenschappelijke vereisten inzake overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten moeten betrekking hebben op overheidsmiddelen die zowel direct als indirect worden toegewezen, bijvoorbeeld via gespecialiseerde intermediairs, zoals reclamebureaus en aanbieders van reclame-uitwisselingen. Ook moeten er gemeenschappelijke vereisten worden vastgesteld voor de bekendmaking van informatie over de ontvangers van uitgaven voor overheidsreclame en de uitgegeven bedragen. Het is van belang dat lidstaten de vereiste informatie met betrekking tot overheidsreclame openbaar maken in een elektronisch formaat dat eenvoudig te bekijken, te openen en te downloaden is, met inachtneming van de Unie- en nationale regels inzake commerciële vertrouwelijkheid. Daarnaast moeten de nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten toezicht houden op en verslag uitbrengen over de toewijzing van overheidsmiddelen voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms. Wanneer nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen, daarom verzoeken, moeten overheidsinstanties en -entiteiten aanvullende informatie verstrekken die nodig is om de volledigheid van de bekendgemaakte informatie en de toepassing van de voor de toewijzing van die middelen gehanteerde criteria en procedures te beoordelen. Deze verordening moet de toepassing van de Unieregels inzake overheidsopdrachten en staatssteun onverlet laten.

(74)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de risico’s voor de werking van de interne markt voor mediadiensten op onafhankelijke wijze en doorlopend worden gemonitord in het kader van de inspanningen om de werking van de interne markt voor mediadiensten te verbeteren (de “monitoring”). De monitoring moet erop gericht zijn gedetailleerde gegevens en kwalitatieve beoordelingen op te leveren, ook met betrekking tot de mate van concentratie van de mediamarkt op nationaal en regionaal niveau, en risico’s op manipulatie van informatie en inmenging vanuit het buitenland. De monitoring moet onafhankelijk door een gespecialiseerde academische entiteit in samenwerking met onderzoekers uit de lidstaten worden uitgevoerd op basis van een solide lijst van kernprestatie-indicatoren en methodologische waarborgen. De Commissie dient, in overleg met de raad, die kernprestatie-indicatoren en methodologische waarborgen te ontwikkelen en regelmatig bij te werken. Gezien de snel veranderende aard van de risico’s voor en de technologische ontwikkelingen op de interne markt voor mediadiensten, moet in het kader van de monitoring de verwachte economische levensvatbaarheid van de interne markt voor mediadiensten worden beoordeeld, om kwetsbaarheden met betrekking tot de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid te signaleren en om de inspanningen ter verbetering van de governance, de gegevenskwaliteit en het risicobeheer te ondersteunen. De monitoring moet met name betrekking hebben op de omvang van de grensoverschrijdende activiteiten en investeringen, samenwerking op het gebied van regulering en convergentie bij mediaregulering, belemmeringen voor het verrichten van mediadiensten, ook in een digitale omgeving, de positie van aanbieders van mediadiensten in de digitale omgeving en transparantie en eerlijkheid bij de toewijzing van economische middelen op de interne markt voor mediadiensten. Bij de monitoring moet ook worden gekeken naar bredere trends op de interne markt voor mediadiensten en nationale mediamarkten, en naar nationale wetgeving die van invloed is op aanbieders van mediadiensten. Daarnaast moet de monitoring een algemeen overzicht bieden van maatregelen die aanbieders van mediadiensten hebben genomen om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen, waaronder de in Aanbeveling (EU) 2022/1634 voorgestelde maatregelen, alsmede een analyse van hun potentieel om de risico’s voor de werking van de interne markt voor mediadiensten te verminderen. Om de hoogste kwaliteit van de monitoring te waarborgen, moet de raad, aangezien hij entiteiten met een gespecialiseerde expertise op het gebied van de mediamarkt bijeenbrengt, hier naar behoren bij de monitoring worden betrokken. Voorts moet bij de monitoring rekening worden gehouden met, indien zij relevant zijn, de bevindingen van het platform van de Raad van Europa ter bevordering van de bescherming van de journalistiek en de veiligheid van journalisten en van het mechanisme voor een snelle respons op schendingen van de mediavrijheid, gezien hun doeltreffendheid bij het vaststellen van risico’s of bedreigingen voor journalisten en aanbieders van mediadiensten die ook gevolgen kunnen hebben voor de interne markt voor mediadiensten.

(75)

Er zij aan herinnerd dat de Commissie de plicht heeft toe te zien op de toepassing van deze verordening overeenkomstig haar verantwoordelijkheid op grond van artikel 17 VEU. In dat verband stelde de Commissie in haar mededeling van 19 januari 2017, getiteld “EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing”, dat het belangrijk is dat zij haar handhavingsinspanningen concentreert en prioritair richt op de belangrijkste inbreuken op Uniewetgeving die de belangen van burgers en bedrijven in de Unie raken.

(76)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het garanderen van de goede werking van de interne markt voor mediadiensten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat zij niet in staat zijn of wellicht niet voldoende prikkels hebben om de noodzakelijke harmonisering en samenwerking alleen tot stand te brengen, maar vanwege de in toenemende mate digitale en grensoverschrijdende productie, verspreiding en consumptie van media-inhoud en de unieke rol van mediadiensten beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(77)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 7, 8, 11, 16, 47, 50 en 52. Deze verordening dient dan ook met eerbiediging van die rechten en beginselen te worden uitgelegd en toegepast. Met name mag niets in deze verordening zo worden uitgelegd dat het een belemmering opwerpt voor de vrijheid van informatie, de redactionele vrijheid of de persvrijheid, zoals verankerd in nationaal constitutioneel recht dat in overeenstemming is met het Handvest, of lidstaten ertoe aanzet eisen te stellen aan de redactionele inhoud van perspublicaties.

(78)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (21) en heeft op 11 november 2022 een advies uitgebracht (22),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden gemeenschappelijke regels voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten vastgelegd en wordt de Europese Raad voor mediadiensten opgericht, en wordt de bescherming van de onafhankelijkheid en de pluriformiteit van mediadiensten geregeld.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels die zijn vastgelegd in:

a)

Richtlijn 2000/31/EG;

b)

Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad (23);

c)

Verordening (EU) 2019/1150;

d)

Verordening (EU) 2022/2065;

e)

Verordening (EU) 2022/1925;

f)

Verordening (EU) 2024/900 van het Europees Parlement en de Raad (24);

g)

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (25).

3.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om gedetailleerdere of strengere regels in te voeren op de terreinen die onder hoofdstuk II, hoofdstuk III, afdeling 5, en artikel 25 vallen, op voorwaarde dat dergelijke regels een hoger niveau van bescherming voor pluriformiteit van de media of redactionele onafhankelijkheid overeenkomstig deze verordening waarborgen en voldoen aan het Unierecht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“mediadienst”: een dienst zoals gedefinieerd in de artikelen 56 en 57 VWEU, waarbij het hoofddoel van de dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat in het op enigerlei wijze ter informatie, vermaak of educatie leveren van programma’s of perspublicaties aan het grote publiek onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten;

2)

“aanbieder van mediadiensten”: een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit een mediadienst aanbiedt, die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

3)

“media-aanbieder met een publieke opdracht”: een aanbieder van mediadiensten die op grond van nationale wetgeving belast is met een publieke opdracht en nationale overheidsmiddelen ontvangt voor het vervullen van die opdracht;

4)

“programma”: een reeks bewegende beelden of geluiden die, ongeacht de duur ervan, een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of opgestelde catalogus vormt;

5)

“perspublicatie”: een perspublicatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Richtlijn (EU) 2019/790;

6)

“audiovisuele mediadienst”: een audiovisuele mediadienst zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/13/EU;

7)

“redactionele beslissing”: een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van de redactionele verantwoordelijkheid en die verband houdt met de dagelijkse werking van een aanbieder van mediadiensten;

8)

“redactionele verantwoordelijkheid”: de uitoefening van effectieve controle over zowel de keuze van programma’s of perspublicaties als over de organisatie ervan, met het oog op de levering van een mediadienst, ongeacht het bestaan van aansprakelijkheid krachtens het nationale recht voor de geleverde dienst;

9)

“onlineplatform”: een onlineplatform zoals gedefinieerd in artikel 3, punt i), van Verordening (EU) 2022/2065;

10)

“aanbieder van een zeer groot onlineplatform”: een aanbieder van een onlineplatform dat is aangemerkt als een zeer groot onlineplatform op grond van artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065;

11)

“videoplatformdienst”: een videoplatformdienst zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt a bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

12)

“aanbieder van videoplatforms”: een aanbieder van videoplatforms zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt d bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

13)

“nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan”: door een lidstaat op grond van artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU aangewezen instantie of orgaan;

14)

“gebruikersinterface”: een dienst die de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden controleert of beheert en die gebruikers in staat stelt mediadiensten of -inhoud te kiezen;

15)

“concentratie op de mediamarkt”: een concentratie zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 waarbij ten minste één aanbieder van mediadiensten of één aanbieder van een onlineplatform dat toegang biedt tot media-inhoud betrokken is;

16)

“publieksmeting”: het verzamelen, interpreteren of anderszins verwerken van gegevens over het aantal en de kenmerken van gebruikers van mediadiensten of gebruikers van inhoud op onlineplatforms ten behoeve van beslissingen betreffende reclametoewijzing, prijsstelling, aankoop of verkoop of betreffende planning of verspreiding van inhoud;

17)

“eigen publieksmeting”: publieksmeting die niet plaatsvindt op basis van normen en beste praktijken van de sector die via zelfreguleringsmechanismen zijn overeengekomen;

18)

“overheidsinstantie of -entiteit”: een nationale of subnationale overheid, een regulerende instantie of regulerend orgaan, of een entiteit die direct of indirect onder zeggenschap staat van een nationale of subnationale overheid;

19)

“overheidsreclame”: het plaatsen, promoten, publiceren of verspreiden, in welke mediadienst of op welk onlineplatform dan ook, van een promotie- of zelfpromotieboodschap of een openbare aankondiging of een informatiecampagne, gewoonlijk tegen betaling of een andere vergoeding, door, voor of namens een overheidsinstantie of -entiteit;

20)

“binnendringsoftware”: een product met digitale elementen dat speciaal is ontworpen om kwetsbaarheden in andere producten met digitale elementen uit te buiten en dat de heimelijke surveillance van natuurlijke of rechtspersonen mogelijk maakt door het monitoren, extraheren, verzamelen of analyseren, ook zonder daarbij een onderscheid te maken, van gegevens van dergelijke producten of van de natuurlijke of rechtspersonen die dergelijke producten gebruiken;

21)

“mediageletterdheid”: vaardigheden, kennis en inzicht die burgers in staat stellen media op doeltreffende en veilige wijze te gebruiken, hetgeen niet beperkt blijft tot het leren over instrumenten en technologieën, maar tot doel heeft burgers de nodige vaardigheden tot kritisch nadenken aan te reiken om een oordeel te vellen, complexe feiten te analyseren en het verschil te zien tussen mening en feit.

HOOFDSTUK II

RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN AANBIEDERS EN ONTVANGERS VAN MEDIADIENSTEN

Artikel 3

Recht van ontvangers van mediadiensten

De lidstaten eerbiedigen het recht van ontvangers van mediadiensten om toegang te hebben tot een verscheidenheid aan redactioneel onafhankelijke media-inhoud en zorgen ervoor dat er in overeenstemming met deze verordening randvoorwaarden aanwezig zijn om dat recht te beschermen ten behoeve van een vrij en democratisch debat.

Artikel 4

Rechten van aanbieders van mediadiensten

1.   Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om hun economische activiteiten op de interne markt uit te oefenen zonder andere beperkingen dan die op grond van het Unierecht zijn toegestaan.

2.   De lidstaten dienen de feitelijke redactionele vrijheid en onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten bij de uitoefening van hun beroepsactiviteiten te eerbiedigen. De lidstaten, met inbegrip van hun nationale regulerende instanties en organen, mengen zich niet in en proberen geen invloed uit te oefenen op het redactioneel beleid en de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat journalistieke bronnen en vertrouwelijke communicatie doeltreffend worden beschermd. De lidstaten nemen geen van de volgende maatregelen:

a)

aanbieders van mediadiensten of hun redactioneel personeel ertoe verplichten informatie bekend te maken die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie zouden kunnen worden geïdentificeerd, of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, over dergelijke informatie zouden kunnen beschikken, ertoe verplichten deze informatie bekend te maken;

b)

aanbieders van mediadiensten of hun redactioneel personeel in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, aan te houden of te inspecteren, of hen of hun bedrijfs- of privégebouwen en -terreinen te onderwerpen aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming met het oog op het verkrijgen van informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie zouden kunnen worden geïdentificeerd, of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, zouden kunnen beschikken over dergelijke informatie in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, af te luisteren of te inspecteren, of hen of hun bedrijfs- of privégebouwen en -terreinen te onderwerpen aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming met het oog op het verkrijgen van dergelijke informatie;

c)

binnendringsoftware in te zetten op materiaal, digitale apparaten, machines of hulpmiddelen die worden gebruikt door aanbieders van mediadiensten, hun redactioneel personeel of personen die, vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel, zouden kunnen beschikken over informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze zouden kunnen worden geïdentificeerd.

4.   In afwijking van lid 3, punten a) en b), van dit artikel kunnen de lidstaten een daarin bedoelde maatregel nemen, mits:

a)

het recht van de Unie of het nationale recht daarin voorziet;

b)

dat in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht;

c)

dat per geval gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang en evenredig is, en

d)

daarvoor vooraf toestemming is verleend door een rechterlijke autoriteit of een onafhankelijke en onpartijdige beslissingsautoriteit, of, in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke en dringende gevallen, daar achteraf door een dergelijke autoriteit zonder onnodige vertraging toestemming voor is verleend.

5.   In afwijking van lid 3, punt c), kunnen de lidstaten binnendringsoftware inzetten, mits die inzet:

a)

voldoet aan de in lid 4 bedoelde voorwaarden, en

b)

gebeurt ten behoeve van het onderzoeken van een van de in lid 3, punt c), bedoelde personen wegens:

i)

strafbare feiten opgesomd in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste drie jaar, of

ii)

andere ernstige strafbare feiten die in de betrokken lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vijf jaar, als bepaald in het recht van die lidstaat.

De lidstaten nemen geen maatregel als bedoeld in lid 3, punt c), indien de in punt a) of b) van dat lid bedoelde maatregelen geschikt en toereikend zouden zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3, punt b), bedoelde surveillancemaatregelen en de inzet van binnendringsoftware als bedoeld in punt c) van dat lid regelmatig worden getoetst door een rechterlijke autoriteit of een onafhankelijke en onpartijdige beslissingsautoriteit om vast te stellen of nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden die het gebruik ervan rechtvaardigen.

7.   Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (26), met inbegrip van de daarin opgenomen waarborgen zoals het recht van de betrokkene op informatie en toegang tot persoonsgegevens die worden verwerkt, zijn van toepassing op elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de in lid 3, punt b), van dit artikel, bedoelde surveillancemaatregelen of de inzet van binnendringsoftware als bedoeld in punt c) van dat lid.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van mediadiensten, hun redactioneel personeel of personen die vanwege hun regelmatige of professionele relatie met een aanbieder van mediadiensten of zijn redactioneel personeel zouden kunnen beschikken over informatie die verband houdt met journalistieke bronnen of vertrouwelijke communicatie of op basis waarvan deze zouden kunnen worden geïdentificeerd, recht hebben op effectieve rechtsbescherming, in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest, in gevallen waarin de leden 3 tot en met 7 van dit artikel worden geschonden.

De lidstaten belasten een onafhankelijke instantie die of een onafhankelijk orgaan dat over de nodige deskundigheid beschikt ermee om aan de in de eerste alinea bedoelde personen bijstand te verlenen bij de uitoefening van dat recht. Bij ontstentenis van een dergelijke instantie of een dergelijk orgaan kunnen die personen zich richten tot een zelfregulerend orgaan of mechanisme.

9.   De verantwoordelijkheden van de lidstaten, zoals neergelegd in het VEU en het VWEU, worden gerespecteerd.

Artikel 5

Waarborgen voor de onafhankelijke werking van media-aanbieders met een publieke opdracht

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat media-aanbieders met een publieke opdracht redactioneel en functioneel onafhankelijk zijn en op onpartijdige wijze een verscheidenheid aan informatie en opinies aan hun publiek aanbieden, overeenkomstig hun publieke opdracht zoals die op nationaal niveau is gedefinieerd overeenkomstig Protocol nr. 29.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de procedures voor de benoeming en het ontslag van het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van media-aanbieders met een publieke opdracht tot doel hebben de onafhankelijkheid van die aanbieders te waarborgen.

Het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van media-aanbieders met een publieke opdracht worden benoemd op basis van een transparante, open, doeltreffende en niet-discriminerende procedure en transparante, objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria die vooraf op nationaal niveau zijn vastgesteld. De duur van hun ambtstermijn moet toereikend zijn om de daadwerkelijke onafhankelijkheid van media-aanbieders met een publieke opdracht te waarborgen.

Besluiten over het ontslag van het hoofd van het management of de leden van de raad van bestuur van media-aanbieders met een publieke opdracht vóór het einde van hun ambtstermijn moeten naar behoren worden gemotiveerd, kunnen alleen bij wijze van uitzondering worden genomen indien de betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn taken volgens vooraf op nationaal niveau vastgestelde criteria, worden vooraf aan de betrokkenen meegedeeld en omvatten de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing.

3.   De lidstaten moeten waarborgen dat de financieringsprocedures voor media-aanbieders met een publieke opdracht gebaseerd zijn op transparante en objectieve criteria die vooraf zijn vastgesteld. Deze financieringsprocedures waarborgen dat media-aanbieders met een publieke opdracht beschikken over adequate, duurzame en voorspelbare financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht en om zich in het kader van die opdracht te kunnen ontwikkelen. Deze financiële middelen moeten zodanig zijn dat de redactionele onafhankelijkheid van media-aanbieders met een publieke opdracht wordt gewaarborgd.

4.   De lidstaten benoemen één of meer onafhankelijke instanties of organen of stellen mechanismen in die vrij zijn van politieke beïnvloeding door regeringen om toe te zien op de toepassing van de leden 1, 2 en 3. De resultaten van dat toezicht worden toegankelijk gemaakt voor het publiek.

Artikel 6

Verplichtingen van aanbieders van mediadiensten

1.   Aanbieders van mediadiensten maken de volgende actuele informatie gemakkelijk en rechtstreeks toegankelijk voor de ontvangers van hun diensten:

a)

hun juridische naam of namen en contactgegevens;

b)

de naam of namen van hun directe of indirecte eigenaar of eigenaren met deelnemingen die hen in staat stellen invloed uit te oefenen op het functioneren en de strategische besluitvorming, met inbegrip van direct of indirect eigendom van een staat of van een overheidsinstantie of -entiteit;

c)

de naam of namen van hun uiteindelijk begunstigde of uiteindelijk begunstigden zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849;

d)

het totale jaarlijkse bedrag aan overheidsmiddelen voor de aan hen toegewezen overheidsreclame en het totale jaarlijkse bedrag van de reclame-inkomsten die van overheidsinstanties of -entiteiten van derde landen zijn ontvangen.

2.   De lidstaten belasten de nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde instanties of organen met de ontwikkeling van nationale databanken voor media-eigendom die de in lid 1 bedoelde informatie bevatten.

3.   Onverminderd nationaal constitutioneel recht dat verenigbaar is met het Handvest, moeten aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten aanbieden, maatregelen nemen die ze passend achten om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen. Dergelijke maatregelen hebben met name tot doel:

a)

te waarborgen dat redactionele beslissingen vrij kunnen worden genomen overeenkomstig de vastgestelde redactionele lijn van de betrokken aanbieder van mediadiensten, en

b)

ervoor te zorgen dat feitelijke of potentiële belangenconflicten die het aanbod van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteiten kunnen beïnvloeden, openbaar worden gemaakt.

HOOFDSTUK III

KADER VOOR SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN REGULERING EN EEN GOED WERKENDE INTERNE MARKT VOOR MEDIADIENSTEN

AFDELING 1

Onafhankelijke media-autoriteiten

Artikel 7

Nationale regulerende instanties of organen

1.   De nationale regulerende instanties of organen zorgen ervoor, in voorkomend geval door middel van raadpleging van of coördinatie met andere relevante instanties of organen, of, in voorkomend geval, zelfregulerende organen in hun lidstaten, dat dit hoofdstuk wordt toegepast.

2.   De nationale regulerende instanties of organen zijn onderworpen aan de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU vervatte voorschriften met betrekking tot de uitvoering van de aan hen op grond van deze verordening toebedeelde taken.

3.   De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regulerende instanties of organen over adequate financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken op grond van deze verordening uit te voeren.

4.   Waar nodig voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening zien de lidstaten erop toe dat de nationale regulerende instanties of organen de volgende personen kunnen verzoeken om binnen een redelijke termijn informatie en gegevens te verstrekken die evenredig zijn en noodzakelijk voor de uitvoering van de taken uit hoofde van dit hoofdstuk:

a)

de natuurlijke personen op wie of de rechtspersonen waarop dit hoofdstuk van toepassing is, en

b)

elke andere natuurlijke of rechtspersoon die ten behoeve van zijn handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteiten redelijkerwijs in het bezit kan zijn van dergelijke informatie en gegevens.

AFDELING 2

Europese Raad voor mediadiensten

Artikel 8

Europese Raad voor mediadiensten

1.   Hierbij wordt de Europese Raad voor mediadiensten (de “raad”) opgericht.

2.   De raad is de vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die werd opgericht bij artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

Artikel 9

Onafhankelijkheid van de raad

De raad is bij de uitvoering van zijn taken of uitoefening van zijn bevoegdheden volledig onafhankelijk. Meer in het bijzonder vraagt noch aanvaardt de raad bij de uitvoering van zijn taken of de uitoefening van zijn bevoegdheden instructies van enige regering, instelling, persoon of orgaan. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie of de nationale regulerende instanties of organen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 10

Structuur van de raad

1.   De raad bestaat uit vertegenwoordigers van nationale regulerende instanties of organen.

2.   Elk lid van de raad heeft één stem.

3.   De raad neemt beslissingen met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

4.   Indien een lidstaat meer dan één nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan heeft, zorgen die nationale regulerende instanties of organen indien nodig voor onderlinge coördinatie en benoemen ze een gezamenlijke vertegenwoordiger. De gezamenlijke vertegenwoordiger oefent het stemrecht uit.

5.   De raad kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter wordt gekozen voor een termijn van één jaar, die één keer verlengd kan worden. De raad kan een stuurgroep oprichten. De raad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter.

6.   De Commissie wijst een vertegenwoordiger in de raad aan. De vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan de beraadslagingen van de raad, maar is niet stemgerechtigd. De voorzitter van de raad informeert de Commissie over de activiteiten van de raad.

7.   De raad kan deskundigen en, in overeenstemming met de Commissie, permanente waarnemers uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.

8.   De raad neemt, in overleg met de Commissie, zijn reglement van orde aan. Dit reglement van orde bevat de regelingen voor het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten van de leden van de raad.

Artikel 11

Secretariaat van de raad

1.   De raad wordt bijgestaan door een secretariaat. De Commissie stelt het secretariaat ter beschikking, rekening houdend met de behoeften die door de raad zijn aangegeven. Het secretariaat krijgt voldoende middelen om zijn taken uit te voeren.

2.   De voornaamste taak van het secretariaat is bij te dragen aan de onafhankelijke uitvoering van de taken van de raad die zijn vastgelegd in deze verordening en in Richtlijn 2010/13/EU. Het secretariaat handelt uitsluitend op instructie van de raad wat zijn taken uit hoofde van deze verordening betreft.

3.   Het secretariaat biedt administratieve en organisatorische ondersteuning aan de raad met betrekking tot diens activiteiten. Het secretariaat biedt de raad tevens inhoudelijke bijstand bij de uitvoering van zijn taken.

Artikel 12

Raadplegingsmechanisme

1.   Wanneer de raad kwesties buiten de audiovisuele mediasector behandelt, raadpleegt hij vertegenwoordigers van de betrokken mediasectoren die op het niveau van de Unie of op nationaal niveau actief zijn.

2.   De raad stelt in zijn reglement van orde vast hoe de in lid 1 bedoelde raadpleging wordt verricht. Daarbij wordt ervoor gezorgd dat, in voorkomend geval, meerdere vertegenwoordigers kunnen worden betrokken.

3.   Indien mogelijk maakt de raad de resultaten van de in lid 1 bedoelde raadpleging publiek beschikbaar.

Artikel 13

Taken van de raad

1.   Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden adviseert en ondersteunt de raad de Commissie over met mediadiensten verband houdende aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de raad vallen, en bevordert hij de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in de hele Unie. Daartoe doet de raad het volgende:

a)

de Commissie technische deskundigheid bieden met betrekking tot haar taak om te zorgen voor de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in alle lidstaten, onverminderd de taken van de nationale regulerende instanties of organen;

b)

de samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken bevorderen tussen de nationale regulerende instanties of organen inzake de toepassing van de Unieregels en nationale regels die gelden voor mediadiensten, waaronder deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU, met name ten aanzien van de artikelen 3, 4 en 7 van die richtlijn;

c)

op verzoek van de Commissie, adviezen geven over technische en feitelijke kwesties die zich aandienen met betrekking tot artikel 2, lid 5, punt c), artikel 3, leden 2 en 3, artikel 4, lid 4, punt c), en artikel 28 bis, lid 7, van Richtlijn 2010/13/EU;

d)

in overleg met de Commissie adviezen opstellen met betrekking tot:

i)

verzoeken om samenwerking tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van deze verordening;

ii)

verzoeken om handhavingsmaatregelen wanneer de verzoekende instantie of het verzoekende orgaan en de aangezochte instantie of het aangezochte orgaan het niet eens zijn, met inbegrip van aanbevolen acties, krachtens artikel 15, lid 3, van deze verordening;

iii)

nationale maatregelen betreffende mediadiensten van buiten de Unie, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening;

e)

op verzoek van een aanbieder van mediadiensten waarmee een aanbieder van een zeer groot online platform een dialoog als bedoeld in artikel 18, lid 6, van deze verordening is aangegaan, adviezen opstellen over het resultaat van een dergelijke dialoog;

f)

op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, of naar aanleiding van een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van een aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks wordt geraakt, adviezen opstellen met betrekking tot regelgevende of administratieve maatregelen die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 21, lid 4, van deze verordening;

g)

adviezen opstellen over ontwerpbeoordelingen of ontwerpadviezen van nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 22, lid 5, van deze verordening;

h)

op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie adviezen opstellen met betrekking tot concentraties op de mediamarkt die waarschijnlijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 23, lid 1, van deze verordening;

i)

de Commissie bijstaan bij het opstellen van richtsnoeren met betrekking tot:

i)

de toepassing van deze verordening en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening;

ii)

de elementen bedoeld in artikel 22, lid 2, punten a), b) en c), van deze verordening, overeenkomstig lid 3 van dat artikel;

iii)

de toepassing van artikel 24, leden 1, 2 en 3, van deze verordening op grond van lid 4, van dat artikel;

j)

op verzoek van ten minste één van de betrokken nationale regulerende instanties of organen, bemiddelen bij geschillen tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 15, lid 3, van deze verordening;

k)

de samenwerking bevorderen over geharmoniseerde normen die verband houden met het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces of met de door dergelijke apparaten doorgegeven digitale signalen, overeenkomstig artikel 20, lid 5, van deze verordening;

l)

relevante maatregelen van de betrokken nationale regulerende instanties of organen coördineren die verband houden met de verspreiding van of toegang tot inhoud van mediadiensten van buiten de Unie die zich richten op doelgroepen in de Unie of die doelgroepen bereiken, wanneer dergelijke mediadiensten een bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of een ernstig risico hierop inhouden, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van deze verordening, en in overleg met de Commissie een reeks criteria ontwikkelen als bedoeld in lid 4 van dat artikel;

m)

een gestructureerde dialoog organiseren tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms en vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en van het maatschappelijk middenveld, en overeenkomstig artikel 19 van deze verordening aan de Commissie verslag uitbrengen over de resultaten van een dergelijke dialoog;

n)

de uitwisseling bevorderen van beste praktijken in verband met de inzet van systemen voor publieksmeting, overeenkomstig artikel 24, lid 5, van deze verordening;

o)

ervaringen en beste praktijken uitwisselen op het gebied van mediageletterdheid, onder meer om de ontwikkeling en de toepassing van doeltreffende maatregelen en instrumenten ter versterking van mediageletterdheid te bevorderen;

p)

een gedetailleerd jaarverslag opstellen over zijn activiteiten en taken.

De raad maakt het in de eerste alinea, punt p), bedoelde gedetailleerde jaarverslag openbaar. Op verzoek legt de voorzitter het verslag voor aan het Europees Parlement.

2.   Wanneer de Commissie de raad om raad of adviezen vraagt, kan zij, tenzij anders bepaald in het Unierecht, een termijn aangeven, rekening houdend met de spoedeisendheid van de aangelegenheid.

3.   De raad zendt zijn resultaten toe aan het bij artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2010/13/EU ingestelde contactcomité (het “contactcomité”).

AFDELING 3

Samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied

Artikel 14

Gestructureerde samenwerking

1.   Een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan (de “verzoekende instantie”) kan één of meer andere nationale regulerende instanties of organen (de “aangezochte instanties”) te allen tijde verzoeken om samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie of wederzijdse bijstand, ten behoeve van de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2.   Een verzoek om samenwerking bevat alle vereiste informatie in verband met het verzoek, waaronder het doel ervan en de redenen voor het verzoek om samenwerking.

3.   De aangezochte instantie kan enkel in de volgende gevallen weigeren om op een verzoek om samenwerking in te gaan:

a)

zij is niet bevoegd voor het onderwerp van het verzoek om samenwerking of om de gevraagde soort samenwerking te bieden;

b)

de uitvoering van het verzoek om samenwerking zou inbreuk maken op deze verordening, Richtlijn 2010/13/EU of ander Unierecht of nationaal recht dat voldoet aan Unierecht en waaraan de aangezochte instantie onderworpen is;

c)

de reikwijdte of het onderwerp van het verzoek om samenwerking is niet naar behoren gemotiveerd of is onevenredig.

De aangezochte instantie motiveert een eventuele weigering van de behandeling van een verzoek om samenwerking zonder onnodige vertraging. Wanneer de aangezochte instantie een verzoek om samenwerking uit hoofde van de eerste alinea, punt a), heeft afgewezen, vermeldt zij, indien mogelijk, welke de bevoegde instantie is.

4.   De aangezochte instantie doet al het mogelijke om zonder onnodige vertraging een verzoek om samenwerking te behandelen en erop te antwoorden, en brengt periodiek verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van dat verzoek.

5.   Indien de verzoekende instantie van mening is dat de aangezochte instantie onvoldoende op haar verzoek om samenwerking is ingegaan of reactie uitblijft, informeert ze de aangezochte instantie hierover zonder onnodige vertraging en licht ze de redenen voor haar standpunt toe. Indien de verzoekende instantie en de aangezochte instantie het niet eens worden over het verzoek om samenwerking, kan elk van beide instanties de kwestie doorverwijzen naar de raad. Binnen de door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen brengt de raad, in overleg met de Commissie, advies uit over de zaak, inclusief aanbevolen acties. De betrokken instanties doen al het mogelijke om rekening te houden met het advies van de raad.

6.   Indien een verzoekende instantie van oordeel is dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vrijheid om mediadiensten op de interne markt te verlenen of te ontvangen wordt beperkt, of dat er een ernstig gevaar bestaat dat de openbare veiligheid in het gedrang komt, kan die instantie de aangezochte instantie om versnelde samenwerking verzoeken, met inachtneming van de grondrechten, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, onder meer met het oog op het waarborgen van de doeltreffende toepassing van de in artikel 3 van Richtlijn 2010/13/EU bedoelde nationale maatregelen. De aangezochte instantie antwoordt en doet al het mogelijke om binnen 14 kalenderdagen op verzoeken om versnelde samenwerking in te gaan.

De leden 2, 3 en 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken om versnelde samenwerking.

7.   De raad zet nadere bijzonderheden over de procedure voor gestructureerde samenwerking als bedoeld in dit artikel uiteen in zijn reglement van orde.

Artikel 15

Verzoeken om handhaving van de verplichtingen van aanbieders van videoplatforms

1.   Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG kan een verzoekende instantie een aangezochte instantie die bevoegd is voor het onderwerp van het verzoek, op gemotiveerde wijze verzoeken om noodzakelijke en evenredige acties te ondernemen voor de doeltreffende handhaving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan aanbieders van videoplatforms op grond van artikel 28 ter, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2010/13/EU.

2.   De aangezochte instantie stelt de verzoekende instantie zonder onnodige vertraging in kennis van de ondernomen of geplande acties of van de redenen waarom acties niet zijn ondernomen naar aanleiding van een verzoek om handhaving overeenkomstig lid 1. De raad stelt daartoe in zijn reglement van orde de termijnen vast.

3.   In geval van onenigheid tussen de verzoekende instantie en de aangezochte instantie over de op grond van lid 1 ondernomen of geplande acties, of over het gebrek aan acties na een verzoek om handhaving uit hoofde van lid 1, kan elk van beide instanties de zaak ter bemiddeling aan de raad voorleggen met het oog op een minnelijke schikking.

Indien na bemiddeling door de raad geen minnelijke schikking is gevonden, kan de verzoekende instantie of de aangezochte instantie de raad verzoeken hierover advies uit te brengen. In zijn advies beoordeelt de raad of er voldoende is ingegaan op het in lid 1 bedoelde verzoek om handhaving. Indien de raad van oordeel is dat de aangezochte instantie niet voldoende op het verzoek om handhaving is ingegaan, beveelt de raad acties aan om het verzoek alsnog te behandelen. De raad brengt zijn advies zonder onnodige vertraging uit, in overleg met de Commissie.

4.   Na ontvangst van een advies als bedoeld in lid 3, tweede alinea, stelt de aangezochte instantie zonder onnodige vertraging en binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen, de raad, de Commissie en de verzoekende instantie in kennis van de naar aanleiding van het advies ondernomen of geplande acties.

Artikel 16

Richtsnoeren over mediareguleringskwesties

1.   De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen door waar nodig belanghebbenden te raadplegen over regulerende, technische of praktische aspecten die relevant zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van dit hoofdstuk en de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2.   Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt betreffende de toepassing van deze verordening of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad haar bij met expertise over regulerende, technische of praktische aspecten, met name met betrekking tot:

a)

de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU;

b)

de beschikbaarstelling van informatie over de eigendomsstructuur van aanbieders van mediadiensten, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU en artikel 6, lid 1, van deze verordening.

Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt in verband met de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, raadpleegt zij het contactcomité.

3.   Wanneer de Commissie advies uitbrengt over een kwestie die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening of de uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad de Commissie bij.

Artikel 17

Coördinatie van maatregelen betreffende mediadiensten van buiten de Unie

1.   Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2010/13/EU coördineert de raad op verzoek van de nationale regulerende instanties of organen uit ten minste twee lidstaten desbetreffende maatregelen van de betrokken nationale regulerende instanties of organen in verband met de verspreiding van of de toegang tot mediadiensten van buiten de Unie of aangeboden door buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten die, ongeacht hun wijze van verspreiding of wijze waarop zij toegankelijk zijn, gericht zijn op een publiek in de Unie of dat publiek bereiken, indien deze mediadiensten, mede gelet op de controle die derde landen erop kunnen uitoefenen, een bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of een ernstig risico hierop inhouden.

2.   De raad kan, in overleg met de Commissie, adviezen uitbrengen over passende maatregelen als bedoeld in lid 1. Onverminderd hun bevoegdheden krachtens het nationaal recht, stellen de betrokken bevoegde nationale instanties, waaronder de nationale regulerende instanties of organen, alles in het werk om rekening te houden met de adviezen van de raad.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken nationale regulerende instanties of organen niet wordt belet rekening te houden met een op grond van lid 2 door de raad uitgebracht advies wanneer zij overwegen maatregelen te nemen als bedoeld in lid 1 tegen een aanbieder van mediadiensten.

4.   De raad stelt in overleg met de Commissie een reeks criteria vast ter gebruik door nationale regulerende instanties of organen bij de uitoefening van hun in lid 1 bedoelde regulerende bevoegdheden ten aanzien van aanbieders van mediadiensten. De nationale regulerende instanties of organen stellen alles in het werk om rekening te houden met die criteria.

AFDELING 4

Het aanbieden van en de toegang tot mediadiensten in een digitale omgeving

Artikel 18

Inhoud van aanbieders van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms

1.   Aanbieders van zeer grote onlineplatforms bieden een functionaliteit aan waarmee de ontvangers van hun diensten:

a)

kunnen verklaren dat zij aanbieders van mediadiensten zijn;

b)

kunnen verklaren dat zij voldoen aan artikel 6, lid 1;

c)

kunnen verklaren dat zij redactioneel onafhankelijk zijn van lidstaten, politieke partijen, derde landen en onder zeggenschap van derde landen staande of door derde landen gefinancierde entiteiten;

d)

kunnen verklaren dat zij onderworpen zijn aan regelgevende voorschriften voor de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid in één of meer lidstaten en aan het toezicht van een bevoegde nationale regulerende instantie of orgaan, of dat zij zich conformeren aan een coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme voor redactionele normen dat breed wordt erkend en aanvaard in de betreffende mediasector in één of meer lidstaten;

e)

kunnen verklaren dat zij geen inhoud verstrekken die is gegenereerd door artificiële-intelligentiesystemen zonder deze te onderwerpen aan menselijke toetsing of redactionele controle;

f)

hun juridische naam en contactgegevens kunnen verstrekken, waaronder een e-mailadres, waarmee de aanbieder van het zeer grote onlineplatform snel en rechtstreeks met hen kan communiceren, en

g)

de contactgegevens van de bevoegde nationale regulerende instanties of organen of van de vertegenwoordigers van de in punt d) bedoelde coregulerings- of zelfreguleringsmechanismen kunnen verstrekken.

Indien er gerede twijfel over bestaat of de aanbieder van mediadiensten punt d) van de eerste alinea naleeft, vraagt de aanbieder van een zeer groot onlineplatform bevestiging daarvan van de betrokken nationale regulerende instantie of het betrokken nationale regulerende orgaan, of het betrokken coregulerings- of zelfreguleringsmechanisme.

2.   Aanbieders van zeer grote onlineplatforms zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 1 gemelde informatie, met uitzondering van de in lid 1, eerste alinea, punt f), bedoelde informatie, op een eenvoudig toegankelijke wijze openbaar wordt gemaakt op hun online-interface.

3.   Aanbieders van zeer grote onlineplatforms geven een ontvangstbevestiging af voor de op grond van lid 1 ingediende verklaringen en verstrekken hun contactgegevens, met inbegrip van een e-mailadres, waarmee de aanbieder van mediadiensten rechtstreeks en snel met hen kan communiceren.

Aanbieders van zeer grote onlineplatforms geven zonder onnodige vertraging aan of zij de op grond van lid 1 ingediende verklaringen aanvaarden of verwerpen.

4.   Wanneer een aanbieder van een zeer groot onlineplatform om redenen van onverenigbaarheid van inhoud met zijn algemene voorwaarden voornemens is een besluit te nemen tot schorsing van zijn onlinetussenhandelsdiensten met betrekking tot inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring conform lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, of een besluit tot beperking van de zichtbaarheid van dergelijke inhoud, geeft hij de betrokken aanbieder van mediadiensten voorafgaand aan een dergelijk besluit tot schorsing of zichtbaarheidsbeperking:

a)

een motivering als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1150 en artikel 17 van Verordening (EU) 2022/2065 voor zijn voorgenomen besluit om over te gaan tot schorsing of de zichtbaarheid te beperken, en

b)

de gelegenheid te reageren op de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde motivering binnen 24 uur na de ontvangst ervan of, in geval van een crisis als bedoeld in artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065, binnen een kortere termijn die de aanbieder van mediadiensten voldoende tijd geeft om zinvol te kunnen reageren.

Indien de aanbieder van een zeer groot onlineplatform na of bij ontstentenis van een reactie als bedoeld in de eerste alinea, punt b), besluit schorsing of tot beperking van de zichtbaarheid, stelt hij de betrokken aanbieder van mediadiensten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis.

Dit lid is niet van toepassing ingeval aanbieders van zeer grote onlineplatforms de verlening van hun diensten met betrekking tot door een aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud schorsen of de zichtbaarheid ervan beperken ter nakoming van hun verplichtingen op grond van de artikelen 28, 34 en 35 van Verordening (EU) 2022/2065 en artikel 28 ter van Richtlijn 2010/13/EU, of van hun verplichtingen met betrekking tot illegale inhoud op grond van het Unierecht.

5.   Aanbieders van zeer grote onlineplatforms nemen alle vereiste technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat klachten die door aanbieders van mediadiensten worden ingediend op grond van artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1150 of artikel 20 van Verordening (EU) 2022/2065 met voorrang en zonder onnodige vertraging worden verwerkt en afgehandeld. Een aanbieder van mediadiensten kan zich in de in die artikelen bedoelde interne klachtenbehandelingsprocedure door een orgaan laten vertegenwoordigen.

6.   Wanneer een aanbieder van mediadiensten die een verklaring overeenkomstig lid 1 heeft ingediend, van oordeel is dat een aanbieder van een zeer groot onlineplatform de verlening van zijn diensten met betrekking tot door de aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud herhaaldelijk en zonder voldoende grond heeft beperkt of geschorst, gaat de aanbieder van een zeer groot onlineplatform op diens verzoek te goeder trouw een zinvolle en effectieve dialoog aan met de aanbieder van mediadiensten teneinde binnen een redelijk tijdsbestek te komen tot een minnelijke oplossing om ongerechtvaardigde beperkingen of schorsingen te beëindigen en in de toekomst te vermijden. De aanbieder van mediadiensten kan de uitkomst en de details van een dergelijke dialoog kenbaar maken aan de raad en aan de Commissie. De aanbieder van mediadiensten kan de raad om advies vragen over de uitkomst van een dergelijke dialoog, in voorkomend geval met inbegrip van aanbevelingen voor acties door de aanbieder van een zeer groot onlineplatform. De raad stelt de Commissie in kennis van zijn advies.

7.   Indien een aanbieder van een zeer groot onlineplatform een overeenkomstig lid 1 van dit artikel ingediende verklaring van een aanbieder van mediadiensten afwijst of ongeldig verklaart, of indien een dialoog overeenkomstig lid 6 van dit artikel niet tot een minnelijke oplossing heeft geleid, kan de betrokken aanbieder van mediadiensten gebruikmaken van bemiddeling als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2019/1150 of van de buitengerechtelijke geschillenbeslechting als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) 2022/2065. De betrokken aanbieder van mediadiensten kan de raad in kennis stellen van de uitkomst van die bemiddeling of buitengerechtelijke geschillenbeslechting.

8.   Een aanbieder van een zeer groot onlineplatform maakt jaarlijks gedetailleerde informatie openbaar over:

a)

het aantal gevallen waarin hij een beperking of schorsing heeft opgelegd omdat de inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring op grond van lid 1 heeft overgelegd, onverenigbaar is met zijn algemene voorwaarden;

b)

de redenen voor het opleggen van dergelijke beperkingen of schorsingen, met inbegrip van de specifieke clausule in zijn algemene voorwaarden waarmee de inhoud van de aanbieder van mediadiensten geacht wordt onverenigbaar te zijn;

c)

het aantal dialogen met aanbieders van mediadiensten op grond van lid 6;

d)

het aantal gevallen waarin hij door een aanbieder van mediadiensten op grond van lid 1 ingediende verklaringen heeft afgewezen en de redenen daarvoor;

e)

het aantal gevallen waarin hij een door een aanbieder van mediadiensten op grond van lid 1 ingediende verklaring ongeldig heeft verklaard en de redenen daarvoor.

9.   Teneinde een consistente en doeltreffende uitvoering van dit artikel te bevorderen, vaardigt de Commissie richtsnoeren uit ten behoeve van een doeltreffende uitvoering van de in lid 1 bedoelde functionaliteit.

Artikel 19

Gestructureerde dialoog

1.   De raad organiseert regelmatig een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, teneinde:

a)

ervaringen met en beste praktijken van de toepassing van artikel 18 te bespreken, onder meer met betrekking tot het functioneren van zeer grote onlineplatforms en hun processen ter moderatie van door aanbieders van mediadiensten verstrekte inhoud;

b)

de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen, en

c)

toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die tot doel hebben gebruikers te beschermen tegen schadelijke inhoud, waaronder desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.

2.   De raad brengt verslag uit aan de Commissie over de uitkomsten van de in lid 1 bedoelde gestructureerde dialogen. Wanneer dit mogelijk is maakt de raad de resultaten van dergelijke gestructureerde dialogen openbaar.

Artikel 20

Recht op aanpassing van het media-aanbod

1.   Gebruikers hebben het recht om de configuratie, met inbegrip van de standaardinstellingen, van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van mediadiensten die programma’s aanbieden wordt gecontroleerd of beheerd, met inachtneming van het Unierecht eenvoudig te wijzigen teneinde het media-aanbod aan te passen aan hun interesses of voorkeuren. Dit lid doet geen afbreuk aan nationale maatregelen ter uitvoering van de artikelen 7 bis of 7 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

2.   Bij het op de markt brengen van apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 moeten fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs ervoor zorgen dat deze apparaten en gebruikersinterfaces een functionaliteit hebben waarmee gebruikers op ieder moment hun configuratie, waaronder de standaardinstellingen voor het controleren en beheren van de toegang tot en het gebruik van de mediadiensten, vrij en eenvoudig kunnen wijzigen.

3.   Fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs van apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 zorgen ervoor dat de visuele identiteit van aanbieders van mediadiensten tot de diensten waarvan hun apparaten en gebruikersinterfaces toegang geven, consequent en duidelijk zichtbaar is voor de gebruiker.

4.   De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat fabrikanten, ontwikkelaars en importeurs van apparaten of gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 de leden 2 en 3 naleven.

5.   De raad bevordert de samenwerking tussen aanbieders van mediadiensten, normalisatie-instanties of andere belanghebbenden om de ontwikkeling van geharmoniseerde normen in verband met het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 of door dergelijke apparaten doorgegeven digitale signalen, te bevorderen.

AFDELING 5

Vereisten voor goed werkende maatregelen en procedures voor de mediamarkt

Artikel 21

Nationale maatregelen die van invloed zijn op aanbieders van mediadiensten

1.   Door een lidstaat getroffen wetgevende, regulerende of bestuursrechtelijke maatregelen die waarschijnlijk van invloed zijn op de pluriformiteit van de media of de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, moeten naar behoren worden gemotiveerd en evenredig zijn. Dergelijke maatregelen moeten gemotiveerd, transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.

2.   Nationale procedures die worden gebruikt ter vaststelling van een bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1, hebben vooraf vastgelegde termijnen. Dergelijke procedures worden zonder onnodige vertraging uitgevoerd.

3.   Elke aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks onderworpen is aan een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 heeft het recht om er beroep tegen aan te tekenen bij een beroepsinstantie. Deze beroepsinstantie, bijvoorbeeld een rechtbank, moet onafhankelijk zijn van de betrokken partijen en vrij van elke externe interventie of politieke druk die haar onafhankelijke beoordeling van de haar voorgelegde zaken in gevaar kan brengen. Ze heeft de passende deskundigheid om haar taken doeltreffend en tijdig uit te voeren.

4.   Indien een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de activiteiten van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, stelt de raad een advies over de maatregel op, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij naar aanleiding van een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek van een aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks door een dergelijke maatregel geraakt wordt. Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen. De raad en de Commissie maken hun adviezen openbaar.

5.   De raad en in voorkomend geval de Commissie kunnen ten behoeve van het opstellen van een advies overeenkomstig lid 4 relevante informatie opvragen bij een nationale instantie of een nationaal orgaan dat een regulerende of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1 heeft opgelegd die een aanbieder van mediadiensten individueel en rechtstreeks raakt. De betrokken nationale instantie of het betrokken nationale orgaan verstrekt die informatie zonder onnodige vertraging langs elektronische weg.

Artikel 22

Beoordeling van concentraties op de mediamarkt

1.   De lidstaten nemen in hun nationale wetgeving materiële en procedurele regels op ter beoordeling van concentraties op de mediamarkt die van aanzienlijke invloed zouden kunnen zijn op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid. Die regels moeten:

a)

transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn;

b)

van de bij een dergelijke concentratie op de mediamarkt betrokken partijen vereisen dat zij de concentratie vooraf melden aan de betrokken nationale instanties of organen of dat zij deze instanties of organen van passende bevoegdheden voorzien waarmee zij de informatie die nodig is om de concentratie te kunnen beoordelen, bij die partijen kunnen opvragen;

c)

de nationale regulerende instanties of organen verantwoordelijk stellen voor de beoordeling of ervoor zorgen dat zij substantieel bij die beoordeling betrokken worden;

d)

vooraf objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria vaststellen voor het aanmelden van dergelijke concentraties op de mediamarkt en voor het beoordelen van de gevolgen voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, en

e)

vooraf specificeren binnen welke termijnen dergelijke beoordelingen klaar moeten zijn.

De beoordeling van concentraties op de mediamarkt als bedoeld in dit lid staat los van de beoordelingen op grond van het mededingingsrecht van de Unie en het nationaal mededingingsrecht, met inbegrip van die krachtens de concentratiecontroleregels. De beoordeling doet geen afbreuk aan artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004, indien van toepassing.

2.   Bij een beoordeling van concentraties op de mediamarkt als bedoeld in lid 1 worden de volgende elementen in aanmerking genomen:

a)

de verwachte gevolgen van de concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media, waaronder de gevolgen voor de vorming van de publieke opinie en voor de verscheidenheid aan mediadiensten en het media-aanbod, rekening houdend met de online-omgeving en de belangen in, banden met of activiteiten van de partijen in andere media- of niet-mediabedrijven;

b)

de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, met inbegrip van door aanbieders van mediadiensten getroffen maatregelen ter waarborging van de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen;

c)

de vraag of, indien de concentratie op de mediamarkt uitblijft, de bij de concentratie op de mediamarkt betrokken partijen economisch duurzaam zouden blijven en of er mogelijke alternatieven zijn om hun economische duurzaamheid te waarborgen;

d)

in voorkomend geval, de bevindingen in het jaarlijkse verslag van de Commissie over de rechtsstaat wat betreft pluriformiteit en vrijheid van de media, en

e)

in voorkomend geval, de verbintenissen die de bij de concentratie op de mediamarkt betrokken partijen mogelijk voorstellen om de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid te waarborgen.

3.   De Commissie, bijgestaan door de raad, vaardigt richtsnoeren uit over de in lid 2, punten a), b) en c), bedoelde elementen.

4.   Indien het waarschijnlijk is dat een concentratie op de mediamarkt gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, pleegt de betrokken nationale regulerende instantie of het betrokken nationale regulerende orgaan vooraf overleg met de raad over zijn ontwerpbeoordeling of ontwerpadvies.

5.   Binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen stelt de raad een advies op over de in lid 4 bedoelde ontwerpbeoordeling of ontwerpadvies, rekening houdend met de in lid 2 bedoelde elementen, en zendt hij dat advies aan de betrokken nationale regulerende autoriteit of orgaan en de Commissie toe.

6.   De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan als bedoeld in lid 4 dient zo veel mogelijk rekening te houden met het advies als bedoeld in lid 5. Indien die nationale regulerende instantie of dat orgaan het advies helemaal niet of slechts gedeeltelijk opvolgt, legt de instantie of het orgaan binnen door de raad in zijn reglement van orde vast te stellen termijnen een met redenen omklede motivering van zijn standpunt voor aan de raad en de Commissie.

Artikel 23

Adviezen over concentraties op de mediamarkt

1.   Bij gebrek aan een beoordeling of een raadpleging krachtens artikel 22 stelt de raad op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie een advies op over de gevolgen van een concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, indien die concentratie op die mediamarkt waarschijnlijk van invloed zal zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten. De raad baseert zijn advies op de in artikel 22, lid 2, bedoelde elementen. De raad kan een dergelijke concentratie op de mediamarkt onder de aandacht van de Commissie brengen.

2.   Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.

3.   De raad en de Commissie maken hun in dit artikel bedoelde adviezen openbaar.

AFDELING 6

Transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen

Artikel 24

Publieksmeting

1.   Aanbieders van systemen voor publieksmeting zorgen ervoor dat hun systemen voor publieksmeting en de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methoden voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, non-discriminatie, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid.

2.   Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van bedrijfsgeheimen van ondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn (EU) 2016/943, verstrekken de aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting zonder onnodige vertraging en kosteloos juiste, gedetailleerde, volledige, begrijpelijke en actuele informatie over de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methode aan aanbieders van mediadiensten, adverteerders en aan door de aanbieders van mediadiensten en door adverteerders gemachtigde derden.

Aanbieders van systemen voor eigen publieksmeting zorgen ervoor dat de door hun voor publieksmeting systemen gebruikte methoden en de wijze van toepassing ervan eenmaal per jaar door een onafhankelijke instantie worden gecontroleerd. Op verzoek van een aanbieder van mediadiensten verstrekt een aanbieder van een eigen systeem voor publieksmeting hem informatie over de resultaten van publieksmetingen, met inbegrip van niet-geaggregeerde gegevens, over de media-inhoud en mediadiensten van die aanbieder van mediadiensten.

Dit lid doet geen afbreuk aan de regelgeving van de Unie inzake gegevensbescherming en privacy.

3.   De nationale regulerende instanties of organen moedigen aanbieders van systemen voor publieksmeting hetzij aan om samen met aanbieders van mediadiensten, aanbieders van onlineplatforms, hun vertegenwoordigende organisaties en alle andere belanghebbende partijen, gedragscodes op te stellen, hetzij om gezamenlijk door aanbieders van mediadiensten, hun vertegenwoordigende organisaties en andere belanghebbende partijen overeengekomen en algemeen door hen aanvaarde gedragscodes na te leven.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedragscodes dienen ter bevordering van een regelmatig, onafhankelijk en transparant toezicht op de daadwerkelijke verwezenlijking van hun doelstellingen en op de naleving van de in lid 1 bedoelde beginselen, onder meer via onafhankelijke en transparante audits.

4.   De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren uitvaardigen inzake de praktische toepassing van de leden 1, 2 en 3, in voorkomend geval rekening houdend met de in lid 3 bedoelde gedragscodes.

5.   De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met het gebruik van systemen voor publieksmeting via een regelmatige dialoog tussen vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties of organen, vertegenwoordigers van aanbieders van systemen voor publieksmeting, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten, vertegenwoordigers van aanbieders van onlineplatforms en andere belanghebbenden.

Artikel 25

Toewijzing van overheidsmiddelen voor overheidsreclame en leverings- of dienstverleningscontracten

1.   Overheidsmiddelen of andere tegenprestaties of voordelen die overheidsinstanties of -entiteiten direct of indirect ter beschikking stellen van aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms voor overheidsreclame of met aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms gesloten leverings- of dienstverleningscontracten, worden toegekend op basis van transparante, objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria die vooraf met elektronische en gebruikersvriendelijke middelen en middels open, evenredige en niet-discriminerende procedures openbaar worden gemaakt.

De lidstaten trachten ervoor te zorgen dat de totale jaarlijkse voor overheidsreclame bestemde overheidsuitgaven verspreid worden onder een breed scala van op de markt aanwezige aanbieders van mediadiensten, rekening houdend met de nationale en lokale specifieke kenmerken van de betrokken mediamarkten.

Dit artikel laat de gunning van overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op grond van de aanbestedingsregels van de Unie of de toepassing van de staatssteunregels van de Unie onverlet.

2.   Overheidsinstanties of -entiteiten maken op jaarbasis op elektronische en gebruikersvriendelijke wijze informatie openbaar over hun overheidsuitgaven voor overheidsreclame. Die informatie bestaat uit ten minste het volgende:

a)

de juridische naam van de aanbieders van mediadiensten of de aanbieders van onlineplatforms waarvan diensten zijn afgenomen;

b)

in voorkomend geval, de juridische naam van de bedrijfsgroepen waarvan de in punt a) bedoelde aanbieders van mediadiensten of aanbieders van onlineplatforms deel uitmaken, en

c)

de totale jaarlijkse uitgaven en de jaarlijkse uitgaven per aanbieder van mediadiensten of aanbieder van een onlineplatform.

De lidstaten kunnen subnationale overheden van territoriale entiteiten met minder dan 100 000 inwoners en entiteiten die direct of indirect door dergelijke subnationale overheden worden gecontroleerd, vrijstellen van de verplichting op grond van de eerste alinea, punt b).

3.   De nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten houden aan de hand van de in lid 2 vermelde informatie toezicht op, en brengen jaarlijks verslag uit over, de gunning van uitgaven voor overheidsreclame aan aanbieders van mediadiensten en aanbieders van onlineplatforms. Die jaarverslagen worden op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar gemaakt.

Teneinde de volledigheid van de op grond van lid 2 beschikbaar gestelde informatie over overheidsreclame te beoordelen, kunnen de nationale regulerende instanties of organen of andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten de in lid 2, eerste alinea, bedoelde overheidsinstanties of -entiteiten om nadere informatie verzoeken, waaronder gedetailleerdere informatie over de toepassing van de in lid 1 bedoelde criteria en procedures.

Indien de monitoring, beoordeling en rapportage door andere bevoegde onafhankelijke instanties of organen in de lidstaten worden uitgevoerd, houden zij de nationale regulerende instanties of organen daarvan naar behoren op de hoogte.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Monitoring

1.   De Commissie zorgt ervoor dat de interne markt voor mediadiensten, waaronder de risico’s voor en ontwikkeling van zijn werking op onafhankelijke wijze en doorlopend wordt gemonitord (de “monitoring”). Over de bevindingen van die monitoring wordt overleg gepleegd met de raad en zij worden voorgelegd aan en besproken met het contactcomité.

2.   De Commissie definieert in overleg met de raad kernprestatie-indicatoren voor, methodologische waarborgen ter bescherming van de objectiviteit van, alsmede criteria voor de selectie van onderzoekers voor de monitoring.

3.   De monitoring omvat:

a)

een gedetailleerde analyse van de mediamarkten in alle lidstaten, onder meer wat betreft de mate van mediaconcentratie en de risico’s op buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging;

b)

een overzicht en toekomstgerichte beoordeling van het functioneren van de interne markt voor mediadiensten als geheel, onder meer wat betreft de impact van onlineplatforms;

c)

een overzicht van de risico’s voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid van aanbieders van mediadiensten, voor zover deze van invloed zouden kunnen zijn op het functioneren van de interne markt;

d)

een overzicht van door aanbieders van mediadiensten genomen maatregelen om de onafhankelijkheid van redactionele beslissingen te waarborgen;

e)

een gedetailleerd overzicht van kaders en praktijken voor de toewijzing van overheidsmiddelen voor overheidsreclame.

4.   De monitoring wordt jaarlijks uitgevoerd. De resultaten van de monitoring, met inbegrip van de daarvoor gebruikte methodiek en gegevens, worden openbaar gemaakt en jaarlijks voorgelegd aan het Europees Parlement.

Artikel 27

Evaluatie en verslaglegging

1.   Uiterlijk 8 augustus 2028 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2.   Bij de eerste dergelijke evaluatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel onderzoekt de Commissie met name of het in artikel 11 bedoelde secretariaat van de raad doeltreffend functioneert, onder meer of deze over toereikende middelen voor de uitvoering van zijn taken beschikt.

3.   Voor de toepassing van lid 1 en op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten en de raad haar relevante informatie.

4.   Bij het uitvoeren van de evaluaties als bedoeld in lid 1 van dit artikel houdt de Commissie rekening met:

a)

de standpunten en bevindingen van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en andere relevante organen of bronnen;

b)

de uitkomsten van relevante discussies op relevante fora;

c)

relevante door de raad uitgevaardigde documenten;

d)

de bevindingen van de in artikel 26 bedoelde monitoring.

5.   De in lid 1 bedoelde verslagen kunnen in voorkomend geval vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

Artikel 28

Wijzigingen in Richtlijn 2010/13/EU

Richtlijn 2010/13/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 30 ter wordt geschrapt.

2)

Verwijzingen naar artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU gelden als verwijzingen naar artikel 13, lid 1, punt c), van deze verordening.

Artikel 29

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 8 augustus 2025. Het volgende is evenwel van toepassing:

a)

artikel 3 is van toepassing met ingang van 8 november 2024;

b)

artikel 4, leden 1 en 2, artikel 6, lid 3, de artikelen 7 tot en met 13 en artikel 28 zijn van toepassing met ingang van 8 februari 2025;

c)

de artikelen 14 tot en met 17 zijn van toepassing met ingang van 8 mei 2025;

d)

artikel 20 is van toepassing met ingang van 8 mei 2027.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

B. DALLE


(1)   PB C 100 van 16.3.2023, blz. 111.

(2)   PB C 188 van 30.5.2023, blz. 79.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 maart 2024.

(4)  Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).

(5)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2006, Duitsland/Parlement en Raad, C-380/03, ECLI:EU:C:2006:772, punten 53 en 54.

(6)  Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(8)  Centro Europa 7 S.R.L. en Di Stefano v. Italië [GC], nr. 38433/09, § 134, EVRM 2012.

(9)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(10)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 juni 2008, SIC/Commissie, T-442/03, ECLI:EU:T:2008:228, punt 211.

(11)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(12)  Aanbeveling (EU) 2022/1634 van de Commissie van 16 september 2022 inzake interne waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid en transparantie over eigendom in de mediasector (PB L 245 van 22.9.2022, blz. 56).

(13)  Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).

(14)  Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).

(15)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(16)  Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).

(17)  Arrest van het Hof van Justitie van 3 september 2020, Vivendi SA/Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, C-719/18, ECLI:EU:C:2020:627.

(18)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

(19)  Verordening (EU) 2022/1925 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector, en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 en (EU) 2020/1828 (digitalemarktenverordening) (PB L 265 van 12.10.2022, blz. 1).

(20)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(21)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(22)   PB C 487 van 22.12.2022, blz. 9.

(23)  Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 92).

(24)  Verordening (EU) 2024/900 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2024 betreffende de transparantie en de gerichtheid van politieke reclame (PB L, 2024/900, 20.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/900/oj).

(25)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(26)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1083/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top